Mouthaan (38) is blij dat er een eind komt aan elf jaar onderzoek tussen de bedrijven door. Die ‘bedrijven’ zijn zijn werk als
godsdienstdocent aan het Driestar College in Gouda, zijn ouderlingambt in de gereformeerde
gemeente in Veenendaal en, sinds 2018, zijn docentschap dogmatiek aan de hbo-opleiding van het Centrum voor Godsdienstonderwijs (CGO) in Gouda. En dan is de Veenendaler nog getrouwd en vader van vier kinderen. Ter afsluiting van zijn studie theologie schreef Mouthaan in 2008 bij prof. dr. H. van den Belt een scriptie over de reformator Heinrich Bullinger. Bij dezelfde begeleider startte hij in 2013 een onderzoek dat hij volgende week donderdagmiddag aan de Rijksuniversiteit Groningen met een promotieplechtigheid afrondt. Mouthaans proefschrift gaat over de samenhang tussen de belofte van het Evangelie en het bevel om die te geloven volgens de vroegmoderne gereformeerde orthodoxie. Preciezer gezegd: volgens vier gereformeerde theologen in de context van de Nederlandse Republiek in de dertig jaar na de Synode van Dordrecht van 1618-1619. Die vier theologen zijn Heinrich Alting (1583-1644), Johannes Cloppenburgh (1592-1652), Johannes Maccovius (1588-1644) en Samuel Rutherford (1600-1661).
Belofte, bevel, geloof, predestinatie, zelfreflectie – uw onderzoek gaat over heel wat pittige thema’s bij elkaar. Wat is precies de vraag van uw boek? „Als de Dordtse Synode voorbij is, komt er kritiek vanuit lutherse en remonstrantse hoek. Die luidt: als Jezus niet voor iedereen gestorven is, maar iedereen is wel verplicht om in Hem te geloven, dan zijn mensen dus verplicht om in een leugen te geloven. Je zou dus eerst moeten weten dat je een gelovige of uitverkorene bent, voordat je de belofte tot troost kunt gebruiken. Dat is althans het verwijt aan de gereformeerden. Daarmee ligt de vraag op tafel: hoe universeel –hoe uitgestrekt– zijn de beloften? En als mensen verplicht zijn te geloven, wát moeten ze dan geloven? Daarbij is de predestinatie –voorbeschikking– nooit ver weg, want daar begonnen de arminianen en lutheranen over. En zelfreflectie heeft daar ook alles mee te maken: moet je weten of je gelooft voordat je wat aan de belofte hebt?” Dat zijn vragen waarover vaak felle discussies plaatsvinden, recent nog rond dr. G.A. van den Brink. U wilde uw vingers er wel aan branden? „Mijn leraar godsdienst op de middelbare
school, meneer Methorst, bracht me liefde bij voor de gereformeerde theologie. Sindsdien heb ik mijn hart aan de oude schrijvers verloren. Later probeerde ik grip te krijgen op het ingewikkelde thema ”belofte”. Dat is een reformatorisch sleutelbegrip. Ik heb er oog voor gekregen dat de belofte een gelaagd begrip is met verschillende aspecten. In de afronding van mijn boek laaide de discussie hierover in de gereformeerde gezindte inderdaad weer op. Ik hield me daar in mijn onderzoek zo veel mogelijk afzijdig van. Ik heb geprobeerd een niet-controversieel boek te schrijven over een controversieel onderwerp.”
U onderzoekt hoe de plicht tot geloof en de reikwijdte van de belofte samenhangen. Wat is uw belangrijkste conclusie? „Je begrijpt een theoloog pas in zijn standpunt over het ene onderwerp als je ook zijn standpunt over het andere ziet. Gereformeerde theologen hebben een heel behoedzame samenhang tussen beide thema’s.
Rutherford zegt dat de beloften universeel zijn voor de uitverkorenen. Maar als je hem vraagt hoe zondaren met die beloften te maken krijgen, zegt hij: Iedere hoorder van het Evangelie –ook de verworpene– heeft de plicht om de gekruisigde Christus met een vertrouwensvol geloof te omhelzen. Sommige mensen zien het spreken over beloften als oppervlakkig, maar dat doet geen recht aan de gereformeerde theologie. De beloften zijn een bron van geloofszekerheid, koorden waarmee God zondaren tot Zich trekt. Bovendien is het gezond gereformeerd om te spreken over de plicht tot geloof. Wel is het goed om over de invulling van die plicht te spreken. Alleen zeggen dat je moet geloven, is niet voldoende. Gereformeerde theologen vonden het niet erg om te zeggen dat daarin een orde is, een zekere vordering. Je gelooft niet alles tegelijk.” In het verleden is wel gezegd dat de theologen uit de zeventiende eeuw het heldere spoor van de Reformatie verlieten. Dat wijst u af? „Al vanaf het einde van de vorige eeuw is de gedachte bekritiseerd dat er verschil zou zijn tussen de ‘frisse’ Reformatie en de ‘dorre’, scholastische orthodoxie daarna. Ik wilde onderzoeken hoe dat zat voor het thema belofte. Onder anderen prof. dr. C. Graafland – overigens een erudiet man die de kennis van de gereformeerde orthodoxie levend heeft gehouden– suggereerde dat na de Reformatie uitverkiezing en zelfonderzoek de belofte gingen overwoekeren. Ik concludeer dat dat niet zo is. Het gaat bij Reformatie en orthodoxie om twee fases van dezelfde periode. Dat de belofte voorwaardelijk is –omdat die alleen door het geloof vervuld wordt– komt uit de Reformatie. Dan is het logisch dat die belofte zelfreflectie oproept: als de belofte de gelovigen insluit, moet je weten of je gelooft. Geloofszekerheid is een belangrijk motief in de gereformeerde heilsleer. De reflectie op het eigen geloof in combinatie met de belofte en de leer van de volharding der heiligen geeft een vorm van zekerheid waar geen enkele andere confessie tegenop kan, ook de lutherse niet. Er is vaak gedacht dat gereformeerden altijd maar bezorgd zijn dat het te ruim is. Maar ze wilden juist de innerlijke geloofszekerheid, die ze geproefd hadden, veiligstellen.”
Over de toe-eigening van het heil zijn al eeuwen discussies gevoerd en de standpunten lopen uiteen. Is de Bijbel daarover niet duidelijk? „De Bijbel is heel duidelijk. Het vraagt alleen een zorgvuldige luisterhouding om die te verstaan. Vanuit het pastoraat komen specifieke vragen op en het is de vraag hoe je die zorgvuldig op de Schrift betrekt. Daar moet je je niet van afmaken onder het mom dat het supersimpel is. Juist zielenvragen vragen zorgvuldige studie en overdenking, want het gaat over belangrijke dingen. Theologen maakten fijnzinnige onderscheidingen, maar het pastoraat gáát ook over fijnzinnige dingen.” „Er is meer eenheid in verscheidenheid en meer verscheidenheid in eenheid mogelijk dan soms gedacht wordt”, schrijft u. Is dat uw boodschap voor de discussies van vandaag? „Ik hoop dat mijn onderzoek kalmte brengt, het veld overzichtelijker maakt en mensen een keuzepalet geeft: zo is er gedacht, dat hangt hiermee samen en dat heeft deze gevolgen. Een kerkganger kan er misschien niet direct verder mee. Maar iedereen die zich bezighoudt met gereformeerde theologiebeoefening zou zichzelf moeten afvragen: Wat is geloof en wat is bekering? Wat is men verplicht te geloven? Welke plaats hebben de beloften? Wat zijn bronnen van zekerheid? Je moet elkaar proberen te begrijpen: Wat bedoel je als je dit of dat woord gebruikt?”