De Engelse puritein Isaac Ambrosius (1604-1664) maakte er een gewoonte van om zich in de maanden mei en juni wekenlang af te zonderen in de bossen van Weddicre, in de buurt van Garstang, zijn eerste gemeente. Daar had hij, diep verscholen tussen bomen en struiken, een eigen hut, waar hij meer aan God dan aan de mensen dacht. In zijn dagboek schreef hij: „Zodra ik maar een stap in het bos gezet had, wekten de groene bomen en planten en het lielijke gezang van de vogels mijn ziel op om God te prijzen. Ik begon vervolgens aan mijn werk en zette het gedurende de maand voort. Op verschillende tijden nam ik de plichten van waakzaamheid, zelfonderzoek, bevindingen, meditatie en het geloofsleven door. Menigmaal voelde ik veel zoete roerselen van
Christus’ Geest. De Heere Jezus verscheen aan mijn ziel en gaf mij de kussen van Zijn mond, vooral in mijn gebeden tot en lofprijzingen van Zijne Majesteit.”
In de bossen hief Ambrosius zijn ziel op tot God en werd hij door de hemel onderwezen in de heilgeheimen van het zalig worden. In de stilte verkreeg hij verstand van God en goddelijke zaken, verkreeg hij inzicht in het toepassende werk van Gods Geest en werd hij bekwaam gemaakt in de oefeningen van de godzaligheid. Ambrosius kennen we vooral van zijn indrukwekkende boek ”Het zien op Jezus”. Zijn eerder verschenen boek, ”De eerste, middelste en laatste dingen”, verschijnt nu voor het eerst sinds 1660 in een nieuwe Nederlandse editie, in een vertaling van Ruth Pieterman en met een waardevolle inleiding van ds. O. M. van der Tang, predikant van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.
Het boek valt in drieën uiteen, zoals de titel dat ook aangeet: het gaat over de eerste, de middelste en de laatste dingen. Het eerste deel, ”Prima” (”de eerste dingen” dus), gaat over de wedergeboorte. Ambrosius beschrijt hier wat de wedergeboorte is en hoe die in het hart van een mens gewerkt wordt. Ambrosius beschouwt de wedergeboorte als een voortgaande zaak en onderscheidt hier acht stappen: een gezicht van de zonde, een gevoel van ellende, de droeheid over de zonde, het zoeken naar troost, een gezicht van Christus, het verlangen naar Hem, het rusten op Hem en gehoorzaamheid aan Christus. De wedergeboorte is pas volkomen als de zondaar tot de kennis van Christus gekomen is.
In deel 2, ”Media” (”de middelste dingen”), beschrijft Ambrosius zowel de voorrechten als de plichten van de ware christen. Daarin staan ook eigen dagboekaantekeningen, waarin Ambrosius laat zien hoe hij zijn eigen godsdienstplichten in praktijk brengt. Ook hier zien we hem in stille en eenzame plaatsen bezig om zichzelf te beproeven, zijn zonden te belijden en zijn geloof te oefenen, waarna hij uitroept: „O, hoe zoet was mijn God!”
Het derde deel, ”Ultima” (”de laatste dingen”), beschrijft de kortheid en de onbestendigheid van het leven, de zekerheid van de dood, het oordeel, de realiteit van de hel, het lijden van Christus tot reiniging van de zonde, en uiteindelijk de hemelse heerlijkheid.
Ambrosius maakte bij het schrijven van ”De eerste, middelste en laatste dingen” (meer dan bij zijn latere boek ”Het zien op Jezus”) veelvuldig gebruik van wat anderen hadden geschreven. Met een lang overzicht van al die namen besluit dit kostbare boek.