Vader William Blair (1876-1970) en zijn schoonzoon Bruce Hunt( 1903-1992), zijn beiden zendeling in Korea geweest, zij schreven dit indrukwekkende boek over de grote opwekking in 1907 in Korea.
Het boek bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijft William Blair de geschiedenis van de kerk die aan de opwekking vooraf ging en zijn belevenissen die hij tijdens zijn achtjarig verblijf heeft ervaren. In het tweede deel laat Bruce Hunt zien hoe de opwekking gevolgd werd door zware vervolgingen onder de Japanners en later door de communisten.
In 1910 verscheen dit boek van de hand van dr. William Newton Blair bij het zendingsdeputaatschap van de Presbyteriaanse Kerk in de Verenigde Staten. Het was bedoeld om te gebruiken door het zendingsgenootschap en de zendelingen. De laatste drie hoofdstukken gaan echt over wat dr. Blair noemt : “ Het Koreaanse Pinksteren,” beter bekend als “ De Koreaanse opwekking in 1907.” Dat was een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van de Koreaanse kerk. Eerst wilde Blair alleen over die bijzondere uitstorting van Gods Geest schrijven, maar hij wilde ook rekenschap geven van de historie van de kerk die daaraan vooraf ging. Hij geeft de politieke, economische en culturele omstandigheden een plaats die de Heere gebruikt kan hebben om het volk tot Hem te bekeren.
Het beginpunt ligt in San Francisco, daar vandaan zeilden zes personen naar Korea in 1901. Ze werden uitgezonden als zendelingen. De eerste predikant was Charles Gützlaff, hij is er kort geweest. De Heere zegende het werk vanaf het begin.
De grote opwekking begon in Pyongyang, de oude hoofdstad van Korea. Op een maandagavond vond de bijzondere opwekking plaats. Zendeling Lee leidde de samenkomst, Hij schreef het volgende nauwkeurig op : “ De een na de andere man stond op, beleed zijn zonden, brak en huilde. Hij gooide zichzelf dan op de vloer, sloeg met zijn vuisten op de grond in grote zielsangst vanwege de overtuiging. Mijn eigen kok probeerde een belijdenis te doen, maar halverwege brak hij. Vanaf zijn plek riep hij naar mij : “ Dominee, zeg me of er nog hoop voor me is. Kan ik nog vergeving krijgen?” Toen gooide hij zich op de vloer en huilde en huilde maar. In zijn wanhoop schreeuwde hij bijna. Soms brak de hele menigte in luid gebed uit na een belijdenis. Het effect van honderden mannen die samen hardop baden, is onbeschrijfbaar. Steeds na een volgende belijdenis, begonnen ze oncontroleerbaar te huilen. We huilden allemaal, we konden het niet inhouden. Zo ging de bijeenkomst door tot twee uur in de morgen, met belijdenis, geween en gebed.” (blz.81).
In het tweede deel van het boek wordt de Japanse bezetting van Korea ( 1910 – 1945) verhaald. Veel Japanners, vooral politieke en militaire leiders, begrepen nooit het geestelijk karakter van het christelijk geloof. Hun eigen nationale religie het Shintoïsme was zowel religieus als politiek van aard. Presbyteriaanse docenten en studenten en grote aantallen mensen werden gearresteerd. Vele leidinggevende christenen werden gepijnigd, gemarteld, afgeranseld, in cellen opgesloten waar ze niet konden staan of zitten. De auteur heeft een paar voorbeelden van het lijden van de Koreaanse christenen bij name genoemd en naar voren gebracht. Te midden van de beproevingen groeide de kerk.
Gedurende de periode die in dit boek beschreven wordt, is de protestantse kerk in Korea sterk gegroeid. De eerste gelovige werd in 1886 gedoopt. Negentig jaar later zijn er in Zuid – Korea 1304 kerken met meer dan 2,5 miljoen leden, vijf oorlogen werden overleefd. Buitenlandse troepen waren op het grondgebied, verdeelden het land. Statistieken en informatie over de kerk in de noordelijke helft van het land, waar de opwekking plaats vond, is tegenwoordig niet beschikbaar. Maar we weten dat de geschiedenis van de kerk nog niet ten einde is. De Heere bouwt en onderhoudt Zijn Kerk, ook in Korea, de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen.