We zijn dus hartelijk verblijd met de verschijning van het hertaalde Voorwoord van deze uitgave. Nu ligt er een heel goed toegankelijk geschrift uit 1765 binnen ieders handbereik. Zeker voor ambtsdragers is dit van belang, want in dit boek komen wezenlijke theologische noties aan de orde. Het was ook een te waarderen gebaar van de uitgever om de studenten van onze Theologische School allen een exemplaar te schenken. Het moge onder Gods zegen doorwerken in hun vorming. Dan gaat de wens van ds. Harinck spoedig in vervulling, in ieder geval wat de inleiding betreft, waarnaar hij toen uitdrukkelijk
verwees. De opbouw van deze uitgave is als volgt: eerst is er een uitvoerige inleiding van ds. J.M.D. de Heer (bladzijde 11-32). Daarna volgt de kern, de eigenlijke Voorrede van Brahé (bladzijde 33-109). Als afsluiting is er een verantwoording van de ervaren neerlandicus C. Bregman (bladzijde 111-113). Daarin wordt duidelijk hoe zorgvuldig hij bij zijn hertaling te werk
is gegaan. In deze hertaling zijn kopjes aangebracht, die de grote lijn van het betoog aangeven. De toegevoegde 388(!) voetnoten zijn zeer waardevol. De hoop van de hertaler willen we graag onderstrepen, dat er nu een goed leesbare tekst aangereikt wordt van een verhandeling die ook in onze tijd de nodige aandacht verdient. Aangezien deze Voorrede van Brahé geen stichtelijk betoog is in de eigenlijke zin van het woord, maar eerder een dogmatische verhandeling, had Bregman tijdens het hertaalproces de hulp nodig van een theoloog die goed bekend is met het gereformeerd-scholastieke denken. Samen met ds. De Heer kwam hij tot de passende titel ”De waarde van het verbond”. Die geeft in alle eenvoud de bedoeling van deze uitgave weer. ”De waarde van het verbond” is een uitvoerige inleiding op het genadeverbond. Ons denken over het genadeverbond is van cruciaal belang. Daarvoor heeft ds. G.H. Kersten een profetisch oog gehad. De onderscheiding tussen het wezen en de bediening van het genadeverbond blijkt zo noodzakelijk. Dan blijft het Bijbelse evenwicht tussen verkiezing en verantwoordelijkheid bestaan, en dat zal blijken in een evenwichtige prediking van wet en Evangelie. In die prediking wordt niets afgedaan aan de welmenendheid
van de Evangelieverkondiging. Over ‘verbond en verkiezing‘ is helaas al veel strijd gevoerd, vaak met veel kille beschouwing en redeneringen. Daardoor dreigt de spontaniteit in het gedrang te komen, en dat mag beslist niet. Daarom moeten we niet met kerkpolitieke intenties, maar met onbevangen interesse dit soort geschriften lezen en herlezen, geheel in de lijn van ds. Kersten en
ds. A. Vergunst. Brahé had nadrukkelijk de troost van bekommerde zielen op het oog bij het schrijven. Luister maar: ‘Zo worden arme zondaars, zonder eigen gerechtigheid om voor God te bestaan, zonder vermogens om daarmee te werken en zonder vrijmoedigheid om daarmee voor God te verschijnen, regelrecht op Christus gewezen. Zo zoeken en vinden zij in Hem alléén de vervulling van wat geëist wordt door het geloof’. Over het verbond moeten we niet twisten, maar ootmoedig de doorleving
vragen van Gods wondere genade, dat Hij verbondsgewijs met mensen te doen wil hebben.