Toen Bert vijf jaar was –het was toen 1942, midden in de Tweede Wereldoorlog– nam hij een slokje kaliloog. Dat moment heeft zijn latere leven gestempeld, vertelt de auteur tijdens een telefonisch interview vanuit zijn woonplaats Vaassen, een dorp aan de rand van de Veluwe.
In het gezin van Van den Berkt, dat destijds aan de Wilbrinkstraat in Lunteren woonde, werd kaliloog gebruikt voor het maken van zeep. De jonge Bert ontdekte een restje in een fles op het aanrecht en nam een slokje. Zijn moeder zag het gebeuren en riep verschrikt: „Uitspuwen!” In plaats daarvan slikte Bert het in. „Ik voelde een hevige brand binnenin me en stond te dansen van de pijn. Een gedeelte van mijn slokdarm was verbrand. De waarnemend huisarts die met een dikke slang mijn maag leegpompte, maakte het alleen maar erger doordat het loog toen mijn maag beschadigde. Lange tijd moest ik elke week naar de huisarts om mijn slokdarm te laten oprekken.”
De huisarts werd op een keer door de Duitsers gearresteerd en naar De Wormshoef gebracht, het onderkomen van de SD in Lunteren. Daardoor kon die behandeling niet meer plaatsvinden. Maar als Berts slokdarm niet werd opgerekt, kon hij niet meer eten. Op verzoek van zijn ouders nam de vrouw van de huisarts contact op met de Duitsers en de jongen mocht naar De Wormshoef. „Ik zag een bekende verzetsman geboeid op een stoel zitten. Daarna ging ik een grote zaal binnen, waar enkele Duitsers zaten te drinken. Daar rekte de arts mijn slokdarm op. Het staat me nog helder voor de geest.”
De verbrande slokdarm heeft het leven van Van den Berkt ernstig beïnvloed. In zijn jeugd kon hij daardoor niet naar school en kende hij de spreekkamer van de dokter van binnen en van buiten. Ook moest hij regelmatig naar het ziekenhuis. Hij probeerde daar vaak „door de deur van een behandelkamer nieuwsgierig naar binnen te kijken.”
Een latere operatie aan zijn slokdarm heeft veel verbeterd. Wel waren er bijwerkingen; Van den Berkt werd in 1980 afgekeurd. Maar aan dat alles hield hij een levenslange fascinatie voor het doktersberoep over, ook al kon hij zelf geen arts worden in verband met zijn fysieke conditie.
In zijn debuutroman ”Dokter in de nacht” deelt Van den Berkt iets van zijn interesse met de lezers. De hoofdpersonen zijn een huisarts –Roelof van Zanten– en een chirurg –zijn zoon Frits–, terwijl diverse verpleegsters een bijrol spelen, onder anderen Francien, de zus van Frits, en Judith, met wie Frits later verkering krijgt.
In het verhaal komen ook diverse dilemma’s voor die met het werk van artsen te maken hebben. Als Frits een Duitse officier moet opereren, denkt geen haar op zijn hoofd eraan om tijdens de operatie een ‘foutje’ te maken waardoor de Duitser zou sterven. Anderzijds vertelt hij aan de Duitsers niets over patiënten die hij geopereerd heeft, ook niet als het om een verzetsstrijder gaat.
Een ander dilemma is of het verantwoord is om een verzetsstrijder in het huis van een niet-betrokkene te opereren, met alle kans op ontdekking en gevangenneming van de bewoners door de Duitsers.
Van den Berkt heeft ook zijn eigen gang naar de dokter in 1942 in het verhaal verwerkt, maar dan zonder vermelding van de naam De Wormshoef. Er staan nog wel meer herkenbare zaken in het verhaal, zoals de blokhut waarin professor Blom onderduikt. Deze hut staat in werkelijkheid in Gortel, de plaats waar Van den Berkt van 1970 tot 1976 directeur van de lagere school was. Het houten gebouw staat in het bos tegenover het huis van de boswachter en wordt nu gebruikt voor de opslag van materialen. Deze hut werd in oorlogstijd weliswaar niet bewoond door onderduikers, maar andere hutten in de Veluwse bossen werden dat wel, zegt Van den Berkt. „Ik heb de vrijheid genomen om deze blokhut in te passen in mijn verhaal, waarvan de kern historisch is.”
Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de actie in het boek, waarbij Frits door het verzet uit de gevangenis wordt bevrijd. Hierbij had Van den Berkt de spectaculaire overval op de Koepelgevangenis in Arnhem in 1944 op het oog, vertelt hij.
Het gaat ook op voor Frits, die als reizend chirurg ten bate van het verzet het land doortrekt. „Ik weet niet of er iemand is geweest die dat gedaan heeft, maar wel dat er bij het verzet in het geheim operaties zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld als iemand een kogel in zijn lichaam had gekregen.”
Het verhaal speelt overduidelijk op de Veluwe. De namen van de Veluwse dorpen Nunspeet, Harderwijk en Vierhouten komen erin voor. De naam van het dorp van dokter Van Zanten, Elsdorp, is echter niet terug te vinden op de kaart. „Sommigen concluderen dat het om Elspeet gaat, maar in werkelijkheid is het een denkbeeldig dorp.”
Joden komen ruimschoots voor in het verhaal. Van den Berkt vindt het niet ongeloofwaardig dat Judith overgaat naar het christelijk geloof. „Ze had er vooraf al goed over nagedacht toen ze in het ziekenhuis in aanraking kwam met christelijke patiënten. Ze had een christelijk meisje vol geloofsovergave zien sterven en was jaloers op zulke christenen geworden.”
Het boek is, aldus de uitgever, „een indrukwekkend verhaal over geloof, hoop en liefde onder de tirannie van het Duitse Rijk.” Van den Berkt, zelf lid van de hersteld hervormde gemeente van Emst: „Het geloof is vooral zichtbaar in de muzikale moeder Van Zanten, die niet alleen in de keuze van haar muziekstukken, maar ook in haar woorden er blijk van geeft te steunen op Christus.”
Die hoop zien we zowel bij Roelof van Zanten als bij zijn vrouw Ria, aldus Van den Berkt. „Ondanks dat ze hun zoon Theo, die vliegenier was, zo lang niet gezien hadden, bleven ze hopen op zijn terugkomst. Hun hoop werd niet beschaamd. Hij kwam na de oorlog daadwerkelijk terug.”
De liefde loopt, zo zegt Van den Berkt, „als een rode draad door het boek in de manier waarop de hoofdpersonen telkens weer klaarstaan voor de mensen om hen heen. Sommige mensen vinden dat niet geloofwaardig, maar ik geloof dat het je blijven opofferen voor je medemensen mogelijk is door het geloof in Christus.”