Met hun boek willen de auteurs de betekenis van de Bijbel onderstrepen. Want de vraag lijkt steeds urgenter in hoeverre wij ons in allerlei vraagstukken nog door het getuigenis van de Bijbel laten gezeggen. Ontvangen we de Bijbel als het Boek waardoor God ook nu tot ons spreekt? Horen wij zijn stem wanneer we de Bijbel lezen of kan de bijbeltekst zijn woord worden in het proces van aandachtig lezen en uitleggen? Een belangrijke vraag die hiermee samenhangt is of er ook voortgaande openbaring is. Zou het kunnen dat God, nadat de canon van de Bijbel was vastgesteld, opnieuw spreekt omdat Hij zich daartoe gedrongen voelt met het oog op nieuwe tijden en nieuwe vragen? In de geest van het gereformeerde belijden schrijven de auteurs dat de Bijbel ook anno nu een betrouwbare gids is in de vele vragen die voorliggen. We horen daarin Gods stem en daarom komt het aan op aandachtig, luisterend lezen. In zoverre de Geest nieuwe wegen schrijft in de tijd zullen die altijd in het verlengde liggen van het bijbelse getuigenis dat we al in handen hebben.
Het boek heeft twee delen. Deel A (hoofdstuk 1-19) heeft iets van een encyclopedisch overzicht van de bijbelplaatsen die getuigen van Gods spreken. De lezer komt onder de indruk van de vele manieren waarop God sprak. Het dringt zich onmiskenbaar aan hem op: de God van Israël is een God die werkelijk spreekt! In hoofdstuk 19 schetst Paul wat de consequenties hiervan zijn. Hij noemt verwondering over het feit dat God spreekt en dus luisteren en gehoorzamen. Gods werkelijk spreken raakt ook de uitleg van Genesis 1-3 en de mogelijkheid van een theïstische evolutie. In publicaties die deze mogelijkheid voorstaan wordt dit werkelijke spreken van God nauwelijks meegenomen, zelfs genegeerd (223). Ook bij de gangbare driedeling van het boek Jesaja zijn vragen te stellen, want deze doet geen recht aan de zelfproclamatie van God in Jesaja 40-66 (226). Een late datering van teksten waarin God spreekt moet betwijfeld worden, want het is onwaarschijnlijk dat bijbelschrijvers God achteraf woorden in de mond hebben gelegd.
Geboeid las ik dit bijbels-theologische deel. Tegelijk riep de presentatie van de thematiek een vraag op. In elk hoofdstuk worden relevante bijbelteksten beschreven. Al die teksten staan zonder onderscheid op hetzelfde niveau. Maar als ze in hun literaire verband nader zouden worden onderzocht, is er dan misschien ook sprake van een ontwikkeling of verschuiving betreffende het spreken van God in de loop van de tijd? Diezelfde vraag heb ik ten aanzien van de verschillende manieren waarop Gods stem kan klinken en die Paul na en naast elkaar bespreekt.
In deel B (hoofdstuk 20-23) zet Hoek uiteen wat de klassieke, gereformeerde visie is op de verhouding openbaring en ervaring en op de Bijbel als het Woord van de levende God. Zij houdt vast aan het primaat van de openbaring en daar heeft ze een punt. Want wanneer de aandacht verschuift naar de ervaring en de lezer komt het gezag van de Bijbel onder druk te staan. We belanden in een veelheid aan interpretaties zoals in geval van homoseksualiteit. De bijdrage van Hoek lees ik als een warm pleidooi om te midden van allerlei moderne manieren van bijbellezen de Bijbel te blijven lezen als Woord van God. De Bijbel is een boeiend literair werk en daarom het bijbelwetenschappelijk onderzoek waard, maar tegelijk zoveel meer dan dat. Dit vraagt een spirituele omgang met de Bijbel: met verlangen en verwachting lezen, gelovend dat al luisterend Gods stem wordt opgevangen. Dit hoofdstuk (22) – waarin Hoek zich aansluit bij A. Huijgen (Lezen en laten lezen) – is me uit het hart gegrepen. God spreekt echter niet uitsluitend door middel van de Bijbel, betoogt Hoek (23), maar ook door de prediking, profetie, dromen, visioenen en in gebeurtenissen. Het boek eindigt met het besef dat God ook zwijgen kan (23.5). Het is de ervaring van velen. Gods spreken is niet vanzelfsprekend, maar met hun boek willen Paul en Hoek zeggen dat we niettemin veel mogen verwachten van de Bijbel vooral. God spreekt!