‘De kernvraag van dit boek’ is volgens
de schrijver ‘op welke wijze kun je als
christelijk leraar vanuit de inhoud van de
schoolvakken verbindingen leggen tussen
confessie en professie? Metaforisch
gezegd: hoe kun je als leraar vanuit je
eigen klaslokaal in het Grote Huis van de
christelijke geloofstraditie een venster
openen op de hemel?’ (pagina 15).
De eerste twee hoofdstukken in
het boek zijn een theoretische
verkenningstocht naar een reden
waarom er bij velen in het
onderwijs zo’n verlegenheid is
om ‘tot een eenheid van confessie en professie
te komen’. Twee oorzaken worden
met name genoemd. ‘Deze oorzaken liggen
deels op het vlak van de externe druk van
het Nederlandse onderwijsbeleid inzake
het onderwijs, deels op het vlak van het
dualisme binnen de Europese moderniteit
en postmoderniteit en het risico van dualisme
binnen de reformatorische wereld’
(pagina 44). Eenvoudig gezegd: de christelijke
leraar laat zich te veel beïnvloeden
door de onderwijsinspectie en in deze tijd
van verwereldlijking weet hij onvoldoende
beginsel en praktijk, leer en leven, als een
eenheid te zien.
Mackay pleit ervoor om tegenover de
weerbarstige praktijk van overheidsdruk
op het onderwijs moed te tonen om als
christelijke school een eigen koers te
varen. Tegenover het dualisme stelt hij het
monisme dat God de enige verklaring is
van alle verschijnselen. ‘God is één enig
God en de werkelijkheid is Zijn schepping’
(pagina 57). ‘Vanuit dit ideaal van een
moedig monisme kunnen we, naar ik hoop,
in een nieuwe eenheid des levens wandelen
in afhankelijkheid van God’ (pagina
62).
Praktijk
Waar moet het in de lessen om gaan?
Mackay: ‘Het moet gaan om de vorming
van een christelijk wereldbeeld en de overdracht
daarvan aan de kinderen, leerlingen
en studenten. (…) De vensters van de klaslokalen
worden dan gericht op de hemel’
(pagina 62). Als dat niet gebeurt, bestaat
het risico dat we de leerlingen na de
gebruikelijke dagopening op een seculiere
wijze klaarstomen voor de samenleving, aldus
de schrijver. En leerlingen alleen laten
inburgeren in de reformatorische traditie
betekent dat de vensters dichtgaan.
Om de theoretische inleiding van het
boek handen en voeten te geven, is een
groot aantal voorbeeldlessen uitgewerkt.
Daarin ligt steeds de nadruk op de mogelijkheid
en taak om vanuit de eigen
lespraktijk een venster op de hemel te openen.
Zowel voor de basisschool, de middelbare
school als de hogeschool wordt een
zes- of zevental lessen aangeboden. Dat
een les godsdienst of geschiedenis wordt
beschreven, ligt voor de hand; maar ook
andere vakken komen ter sprake: rekenen,
muziek, scheikunde, Engels, wiskunde.
Vooral de wiskundeles over de schaduw
naar aanleiding van de zonnewijzer van
Hizkia uit 2 Koningen 20:1-11 spreekt tot
de verbeelding. Eén zo’n wiskundeles samenstellen
is overigens gemakkelijker dan
vier per week. En dat een biologieles over
cellen onder een microscoop tot verwondering
leidt, is niet alleen begrijpelijk, maar
ook verblijdend.
Waardering
Mackay toont zich in dit boek een vaardig
schrijver die veel ter overdenking doorgeeft.
In het eerste deel is het taalgebruik
niet altijd gemakkelijk, soms zelfs wat
filosofisch. Een zin als: ‘We mogen immers
in deze werkelijkheid met geestelijke ogen
en in eschatologisch licht Zijn signatuur
proberen te ontdekken, omdat het alles
Zijn (her)schepping is’, vraagt op z’n minst
een toelichting (voor de eenvoudige lezer).
De schrijver beschouwt zijn boek ‘als een
steen in de vijver om het denken over deze
zaken op gang te brengen’ en niet als een
absolute waarheid (pagina 16). Bij de een
zal deze steen vast meer (en langer) rimpelingen
veroorzaken dan bij de ander.
+ De uitwerking van de lessen in het tweede
deel van het boek bewijst dat er in alle vakken
op een boeiende wijze christelijk onderwijs
gegeven kan worden.
- Zeker het eerste deel van het boek zou aan
toegankelijkheid gewonnen hebben als het
taalgebruik minder moeilijk en iets uitgebreider was
geweest. Of de lat die de schrijver neerlegt soms
toch te hoog ligt, mag de lezer bepalen.