“Hoofdstuk 1 vormt de proloog, waar Christus centraal staat. Wat wordt over Hem in deze brief aan het licht gebracht en wat is daarvan de betekenis voor de christelijke ethiek? In het volgende hoofdstuk staat de kerk centraal, die in de brief aan de Hebreeén naar voren komt als een morele gemeenschap. De kerk is het huisgezin van God waarbinnen naar elkaar wordt omgezien en christenen elkaar vormen in morele groei. Vervolgens gaat het in hoofdstuk 3 over het karakter van de christelijke geloofsgemeenschap op pelgrimage. De kerk is op weg naar de eeuwige bestemming, krijgt onderweg te maken met gevaren, maar krijgt in de brief aan de Hebreeén moreel kompas aangereikt. Voorbeelden van navolgenswaardig moreel gedrag worden gegeven in hoofdstuk 4, waarmee een accent op de ethische boodschap wordt gelegd van het bekende hoofdstuk 11 met de ‘wolk van getuigen.’ Tenslotte sluit het boekje in hoofdstuk 5 af met een epiloog waarin de noodzaak van Gods genade wordt onderstreept, ook voor een bedreigde kerk in de marge van de samenleving, een kerk die onderweg Gods wil vorm en inhoud zoekt te geven in het dagelijks leven.” Tenslotte willen we enkele regels citeren van blz. 117 “In Christus hebben we een levende Hogepriester, Die op aarde biddend en smekend Zijn offer bracht en Die als de Verheerlijkte nog hetzelfde medelijden
voor ons zondaren met al onze zwakheden heeft. Hij kan dat als geen ander. Als de oudste Broeder is Hij ons immers in alles gelijk geworden. Ook in onze dilemma’s, pijn en gebrokenheid. Doordat Hijzelf geleden heeft, kan Hij de lijdenden tot hulp zijn.”