Door een zevental predikanten van de Gereformeerde Gemeenten werd een belangwekkend boek geschreven. ”Het onwankelbare verbond” vormt het eerste deel van de Semper Reformandareeks,
een naam die erop wijst dat de Kerk des Heeren steeds weer opnieuw gereformeerd dient te worden.
Het was een goede gedachte van de driehoofdige redactie dit eerste deel te wijden aan het verbond. Het verbond is immers een kernnotie in de Bijbel en ook in de gereformeerde geloofsleer. De studie is grondig opgezet.
Het exegetische fundament onder de studie wordt gelegd door de predikanten J.M.D. de Heer en D. de Wit, die respectievelijk het verbond in het Oude en in het Nieuwe Testament behandelen. Het Hebreeuwse grondwoord wordt verklaard en de verschillende verbonden waarover het Oude Testament spreekt, toegelicht. De auteur handhaaft het Schriftuurlijke van het spreken over het verbond der verlossing (blz. 68).
Ds. De Wit wijst op het opmerkelijke feit dat de schrijvers van het Nieuwe Testament, in navolging van de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta) niet hebben gekozen voor het Griekse woord sunthèkè, dat toch de gewone term is voor een verbond. Zij kozen daarentegen voor het woord diathèkè, dat meer het karakter heeft van een eenzijdige wilsbeschikking en daarom heel juist vertaald is door ‘testament’. In het licht van het grondig exegetisch onderzoek naar de Schriftgegevens kwam de vraag bij mij op waarom de ondertitel van het boek luidt: ”Een dogmatische verkenning”. Was het niet juister geweest te spreken van een Bijbels-theologische verkenning?
Ds. G. Clements behandelt in het derde hoofdstuk het verbond in de eeuw van de Reformatie. De opvattingen van Zwingli, Bullinger, Calvijn, Ursinus, Olevianus en de Westminster Confessie worden besproken. Broeder Clements concludeert dat Zwingli en Bullinger in Zürich de eerste bouwstenen legden voor de gereformeerde verbondsleer. Bij Calvijn komt er meer duidelijkheid over de vraag met wie het verbond wordt gesloten; hij spreekt van tweeërlei roeping en van tweeërlei zaad. In Heidelberg wordt het onderscheid tussen wezen en bediening van het verbond helder en in de Westminster Confessie van 1646 krijgt de gereformeerde verbondsleer uiteindelijk de status van een belijdenis (blz. 158, 159). Opmerkelijk
is het door deze Confessie gemaakte onderscheid tussen het aanbieden van de genade aan zondaren en het beloven van Gods Geest aan de uitverkorenen, een onderscheiding die in de geschiedenis van
ons kerkverband grote betekenis heeft gekregen (blz. 170).
Ds. J.B. Zippro gaat in op de verbondsleer in de negentiende en twintigste eeuw. Dr. E. Smilde schreef in 1946 zijn bekende boek ”Een eeuw van strijd over verbond en doop”. Deze titel geeft al aan welk een beheersend thema de vragen rond het genadeverbond in de negentiende eeuw vormden. Broeder Zippro behandelt de visies van A. Kuyper, H. Bavinck, K. Schilder, S. Greijdanus, J.G. Woelderink, G.H. Kersten en, vrij uitvoerig, de controverse van de laatste met J. Jongeleen en J.J. van der Schuit over de kwestie van de twee of drie verbonden (blz. 205-210). De actualiteit van een en ander bleek nog eens te meer in de kerkelijke conflicten rond 1950 en 1953.
Ook in de moderne theologie vormt het verbond een thema. In het vijfde hoofdstuk wordt dit toegelicht door ds. W. Visscher. Voor de lezers van dit boek zullen de hier behandelde theologen wellicht wat verder van hen afstaan; niettemin is het leerzaam van hun standpunten kennis te nemen. Aan de orde komen K. Barth,
H. Berkhof, A. van de Beek en het boek ”Christelijke dogmatiek” (2012) van de hoogleraren C. van der Kooi en G. van den Brink. Broeder Visscher constateert dat de verbondsleer in de ”Christelijke dogmatiek” op het eerste oog een gereformeerd karakter heeft, maar dat ook modern theologische inzichten worden meegenomen (blz. 269).
De twee afsluitende hoofdstukken werden geschreven door de predikanten J.J. van Eckeveld en P. Mulder. Zij behandelen respectievelijk het wezen en de bediening van het genadeverbond. Ursinus en Olevianus komen hier (opnieuw) aan het woord, maar ook vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie als Hellenbroek, Immens en Van der Kemp. Natuurlijk ontbreekt ook de Schotse invloed niet van Thomas Boston en Alexander Comrie (blz. 3017-325). In het laatste hoofdstuk worden pastorale lijnen getrokken naar de prediking, de Heilige Doop en het onderwijs. Vele theologen worden in dit boek geciteerd, vaak met instemming, soms met afwijzing. Het verraste mij ook de naam te lezen van een eenvoudig kind van God
als Thona Melis uit Yerseke, die voor velen van onze oudere predikanten nog wel bekend zal zijn. Overigens wordt de naam van haar man verkeerd gespeld (blz. 15).
Mijn conclusie is dat wij in ”Het onwankelbare verbond” een mooi resultaat hebben ontvangen van de noeste arbeid van zeven van onze ambtsbroeders. Ik wens het boek in veler handen!