”Het onwankelbare verbond” is het eerste deel in een nieuwe serie, ”Semper Reformanda”, over theologische thema’s. Deze serie wordt verzorgd door predikanten vanuit de kring van de Gereformeerde Gemeenten.
Het is een goede zaak dat dit initiatief genomen is. De stem vanuit deze hoek ontbrak tot nu toe te veel in de theologische literatuur die binnen de bredere kring van de gereformeerde gezindte verschijnt. En dat was jammer,
want er is in deze kring veel kennis van de gereformeerde traditie, met name die van de Nadere Reformatie en het puritanisme.
Dat wordt ook zichtbaar in deze bundel met opstellen rond het thema verbond. De thematiek van het verbond biedt een voluit gereformeerde (en Bijbelse!) invalshoek om heilsgeschiedenis en heilsorde te benaderen. Daar geeft de studie mooie voorbeelden van. Binnen de kring van de Gereformeerde Gemeenten is er altijd veel aandacht voor het verbond geweest. Ds. G. H. Kersten, de oprichter van het kerkgenootschap, polemiseerde vaak over het thema en verzorgde aan het eind van zijn leven een uitgave van ”Een beschouwing van het genadeverbond”, het bekende werk van de Schotse theoloog Thomas Boston. In grote lijnen kan gesteld
worden dat de verbondsvisie in de Gereformeerde Gemeente een variatie is op de Schotse verbondsleer. Het is dan ook geen verrassing dat deze bundel grote waardering vertoont voor die traditie, een traditie die stevige historische papieren heeft en een belangrijke stroming binnen het gereformeerd protestantisme vertegenwoordigt.
De bundel bestaat uit zeven hoofdstukken die geclusterd zijn rond Schrift, kerkgeschiedenis, dogmatiek en praktijk. In de eerste twee hoofdstukken, verzorgd door ds. J. M. D. de Heer en ds. D. de Wit, staan de verschillende verbonden in de Bijbel centraal. Opvallend is het pleidooi van ds. De Heer om het noachitische verbond te beschouwen als een openbaringsvorm van het genadeverbond. Dat er nauwe relatie tussen beide
is, valt niet te ontkennen, maar mijn vraag is of je dan het genadeverbond niet te breed trekt. Is het niet beter om –geheel in lijn met de gereformeerde traditie– het noachitische verbond als een afzonderlijk verbond te zien dat
de basis biedt waarop het genadeverbond zich in de geschiedenis kan voltrekken?
Die neiging om alles onder de koepel van het genadeverbond te trekken, bespeur ik ook bij zijn bespreking van het mozaïsche verbond. Hoewel het volstrekt gereformeerd is om dit verbond als gestalte van het genadeverbond
te zien, meen ik dat dit verbond ook elementen van het werkverbond bevat. De gedachte dat het verbond van de Horeb „geen ander verbond was dan het nieuwe verbond”, kan ik dan ook niet meemaken. Het mozaïsche verbond kende zeker genade, maar was er ook om de overtredingen bloot te leggen (Gal. 3:19). Los van het geloof en de verzoening, als ”naakte wet”, kon het alleen maar veroordelen. Zo vroeg het ook om een nieuw en beter verbond dat niet rust op menselijke gehoorzaamheid, maar op het volbrachte werk van Christus (iets wat ds. De Heer overigens ook erkent).
Na het Bijbelse gedeelte volgt een historisch gedeelte met bijdragen van ds. G. Clements (het verbond ten tijde van de Reformatie), ds. J. B. Zippro (het verbond in de negentiende en de twintigste eeuw) en ds.W. Visscher (het verbond in de moderne theologie). Deze hoofdstukken bieden een prettig leesbare dwarsdoorsnee van het denken over het verbond sinds de Reformatie, waarbij het hoofdstuk van ds. Visscher er wat mij betreft uitspringt omdat hij een oprechte poging doet om het gesprek aan te gaan met verschillende recente theologen zoals
Barth, Berkhof, Van de Beek en Van der Kooj & Van den Brink. De bundel sluit af met twee meer praktisch getoonzette hoofdstukken van de predikanten J. J. van Eckeveld en P. Mulder over het wezen en de bediening van het genadeverbond. Ds. Van Eckeveld gaat te rade bij wat verschillende vertegenwoordigers uit de
gereformeerde traditie geschreven hebben over het ingaan in het verbond en het leven uit het verbond. Het hoofdstuk bevat een aantal prachtige citaten, maar had misschien aan diepgang gewonnen als de auteur een minder wijdse scopus had genomen en zich tot een diepere analyse van één of twee theologen had beperkt.
Ds. Mulder voert ten slotte een pleidooi voor een onderscheidende prediking waarin aandacht is voor het aspect van ”tweeërlei kinderen van het verbond”.
Het verbond is ook een thema dat de gemoederen in de loop van de tijd flink heeft bezig gehouden. Ook daar legt deze studie getuigenis van af. Een aangelegen punt binnen de benadering van het verbond in de Gereformeerde
Gemeenten is de nauwe relatie tussen verbond en verkiezing. Het verbond van de genade (in de tijd) is de keerzijde van het verbond van de verlossing (gesloten in de eeuwigheid). Veel verwarring had mogelijk voorkomen kunnen worden als naast de onlosmakelijke relatie tussen tijd en eeuwigheid deze als twee naast elkaar staande perspectieven beschouwd worden: vanuit het perspectief van de eeuwigheid vallen het genadeverbond en het verbond der verlossing samen; vanuit het perspectief van de tijd heeft het genadeverbond een bredere bedding. Dat laat ruimte voor de gedachte van tweeërlei kinderen van het verbond: allen worden –volgens Ursinus– zeker tot dit verbond geroepen, maar niemand wordt er een deelgenoot van behalve degenen die Christus en Zijn weldaden door een waar geloof ontvangen en bewaren. Hoe men dat verschil precies benoemt (wezen/bediening, in het verbond/ van het verbond), is niet het voornaamste, als maar duidelijk is dat
er sprake is van tweeërlei kinderen van het verbond. Dat laatste verklaart tevens de noodzaak van een prediking waarin voortdurend de oproep tot bekering en geloof doorklinkt. Immers, „elk moet in eigen persoon in onderhandeling met Jezus komen” (A. Hellenbroek). De geschiedenis leert dat binnen een traditie waarin verbond
en verkiezing dicht bij elkaar gehouden worden, de heilsgoederen van het verbond ruimhartig gepreekt en aangeboden kunnen worden. Daar leggen de Schotse schrijvers in wier spoor de Gereformeerde Gemeenten willen gaan, overvloedig getuigenis van af.
”Het onwankelbare verbond” is gericht op theologisch geïnteresseerde
gemeenteleden. Over het algemeen zijn de artikelen toegankelijk geschreven (al is de bijdrage van ds. De Wit vermoedelijk te hoog gegrepen). Een tip met het oog op toekomstige delen: het boek was sterker uit de verf gekomen als het was voorafgegaan door een inleidend hoofdstuk dat de onderlinge delen had verbonden. Nu valt de auteur min of meer met de deur in huis. Een uitleidend hoofdstuk dat de belangrijkste bevindingen nog
eens op een rij had gezet, was ook behulpzaam geweest.
Verder bevatten de hoofdstukken nogal eens wat overlap; een betere redactie had dat kunnen voorkomen, evenals de preektrant waar sommige bijdragen geregeld in vervallen. Ik miste ook wel de interactie met relevante theologische literatuur over het verbond: juist de laatste jaren is er in de Engelstalige wereld een schat aan
Bijbelgetrouwe studies over het verbond verschenen.
Ook de gevolgde methodiek vraagt nadere bezinning. De bundel wordt gepresenteerd als een ”dogmatische verkenning”. Dan dringen zich ook vragen op, zoals: hoe verhoudt exegese zich tot Bijbelse theologie en systematische theologie en hoe vertaalt zich dit in een theologisch discours? Enige methodische bezinning op dit
punt is wel van belang. Nu blijven het toch min of meer op zichzelf staande hoofdstukken waarin de onderlinge samenhang te veel ontbreekt.
Het boek is keurig uitgevoerd, al is het wegvallen van enkele woorden een misser.