De derde preek handelt uitvoerig over het horen van Zijn stem en het openen van de deur. De nodiging is ruim en de verantwoordelijkheid groot. Toch is het geen mensenwerk om de deur te openen, maar het bovennatuurlijke werk van de Heilige Geest. Wat is het toch een genadewonder als het zondaarshart voor de Heere opengaat. De vierde preek geeft het een na het andere bewijs dat, hoewel de zondaar onmachtig is de deur open te doen, het wel de plicht is om Hem te horen en de deur voor Hem te openen. Hier staat de mens diep schuldig, maar dan brengt Sedgwick de algenoegzaamheid van Christus naar voren.
Zoals de puriteinen gewend waren, komen in elke preek de ‘gebruiken’ (toepassingen) aan de orde. Deze dienaar van het
Woord kende de vragen van het hart en geeft gepast onderwijs vanuit het Woord. De vijfde preek heeft als kernboodschap de genadige intrede van Christus in het zondaarshart. In deze en andere preken vinden we uitgewerkte opsommingen. Hij zegt dat Christus een drievoudig recht op de Zijnen heeft. Een eigendomsrecht, een voldaan recht en een geschonken recht. In de zesde preek is veel te lezen over de tere gemeenschap tussen Christus en de ziel tot wie Hij inkomt om met hem Avondmaal te houden.
De laatste preek is vooral een afsluitende toepassing op het voorafgaande. De heilige plichten van ootmoedige dankbaarheid en het leven met de Heere worden aan het hart legt. Met diepe ernst en bewogenheid worden onbekeerde mensen aangesproken. Het is waar wat de uitgever op de achterkant schrijft: ‘De boodschap die Sedgwick vier eeuwen geleden bracht, is voor lezers vandaag de dag nog steeds actueel’.