Is het een biografie? Een
egodocument? Of moet je
het een tijdsbeeld noemen...
Wie het boek ”Nu
het ouderdomt” ter hand
neemt, ziet van alle drie
de karakteristieken wel
iets terug.
De ondertitel ”Scheerlicht
over het leven
van ds. A. Beens” geeft
wellicht het meest
treffend de inhoud weer. Scheerlicht
wordt gevormd door stralen
van een vuurtoren die kort over
de schaduwen van de omgeving
scheren, waardoor contouren
even oplichten. Zo laat het boek
licht vallen over het leven van ds.
Arend Beens.
Dat scheerlicht hooguit fragmenten
laat zien, houdt in dat het
boek geenszins pretendeert volledig
te zijn. Al is dat voorbehoud
volgens mij meer van toepassing
op deel twee dan op deel een. Het
eerste deel is biografisch getoonzet
en geschreven door Aad van Toor,
redacteur bij het Reformatorisch
Dagblad en schrijver van enkele
predikantsbiografieën.
Vanwaar deze domineesbiografie?
Is het om nieuwsgierige
gemeenteleden alsnog een inkijkje
te gunnen in de pastorie? Niet in
de eerste plaats. Het wil, zegt het
voorwoord, vooral belangstellende
gemeenteleden van dienst zijn.
Als hun een blik wordt gegund in
de studeerkamer van de dominee,
als zij meekijken over de schouder
van de pastor naar diens herderlijke
zorg, of als zij vanaf de kansel
met hem de gemeente inzien,
gebeurt dat alles in de hoop dat er
meer begrip ontstaat voor de ingewikkelde
positie van de dominee –
geplaatst tussen God en mensen.
Het biografisch gedeelte werpt
niet alleen licht over het levenspad
van ds. Beens, maar laat tussen
de regels door ook de vaak verborgen
en wonderlijke leiding van
God zien. Net als ieder mens staat
ook een dominee op de schouders
van zijn voorgeslacht. Tegelijkertijd
maakt hij deel uit van zijn tijd.
Beide gegevens bepalen voor een
belangrijk deel iemands ontwikkeling
en levensgang. De betrokkenheid
van God op ons leven is
verweven in de tere draden van
Zijn bemoeienissen. Soms komen
die aan de oppervlakte, meestal
blijven ze verborgen, zodat Jezus’
woord aan Petrus ook ons geldt:
Hierna zult u het verstaan.
In deel twee reflecteert de predikant
zelf op zijn voorbije ambtelijke
leven onder de titel ”Herijken
in Bijbels licht”. Nu de stilte van
het emeritaat is gevallen, is het
tijd om de balans op te maken. De
schrijver legt verantwoording af
voor zichzelf. Tegelijkertijd hoopt
hij dat anderen, en dan niet alleen
predikanten, zich erin zullen
herkennen. Al zullen vooral zijn
collega’s met dit boek een spiegel
voorgehouden krijgen.
De auteur is zelf de eerste die in
de spiegel kijkt, en geeft zijn lezers
een eerlijk beeld. Hij verzwijgt niet
dat zijn predikantsleven vaak een
aangevochten bestaan was, juist
met betrekking tot zijn roeping tot
het ambt of naar een gemeente.
Zulke aanvechtingen kunnen
te maken hebben met iemands
karakter en gevoeligheden, maar
als satan dat aangrijpt om je op de
zeef van de beproeving te werpen,
raakt je hele domineesbestaan aan
het wankelen. Dat confronteert je
juist aan het einde van je ambtelijke
loopbaan met de vraag wie
je eigenlijk bent als God het ambt
van je terugneemt. In al die wankelingen
was en is ook ds. Beens
één houvast gegund: de roepende
God is ook de getrouwe God. Daar
hangt heel het domineesbestaan
tot en met het emeritaat van af.
Dat kan slechter...
Ds. Beens hecht (terecht) grote
betekenis aan de roeping tot het
ambt. Daarom spreekt hij zijn
zorg uit over ontwikkelingen die
hij in domineesland waarneemt.
Zoals het weglopen voor de positie
die een predikant van Godswege is
gegeven. Of de verzakelijking van
het ambt, zoals die zich vertaalt in
een veertigurige werkweek. Zo’n
verzakelijking, die zich aandient
als professionalisering van het
ambt, is voor ds. Beens niets anders
dan een ontluistering van het
ambt. En hoewel hij er oog voor
heeft dat gemeenten de predikant
soms beschouwen als een lijfeigene,
die voor alles en iedereen
klaar moet staan, benadrukt hij
met klem dat het ambt van ‘boven’
is gegeven. Wie van daaruit
ambtelijk denkt en handelt, zal
Gods goedkeuring én gezag van
mensen verwerven. Daarbij staat
het „herautenwerk”, de prediking,
bij collega Beens op nummer één –
bekend bij ieder die ooit onder zijn
gehoor was.
Is het slechts nostalgie als de
schrijver stelt dat in kerkenraden
van hervormd-gereformeerden
huize mannen met geestelijk
gezag meer en meer ontbreken?
Ambtsdragers die meer nog dan
hoogleraren de jonge dominee in
zijn eerste gemeente(n) aansturen
en hem daarin wegwijs maken?
Niet het minst geldt dat dan
voor de ligging en het geestelijk
gehalte. Het is een tijdsverschijnsel
dat grote mannen (in eigen oog
meestal klein) ontbreken. Maar is
die ontwikkeling in geestelijke zin
geen teken aan de wand?
Jammer genoeg ontbreekt in de
index de paginanummering bij de
hoofdstukkenvermelding. En is
het bij de eindredactie niemand
opgevallen dat de hoofdstukkennummering
in het boek en
in de index vanaf hoofdstuk 18
uiteenlopen? Deze technische
onvolkomenheden zullen zeker
niet verhinderen dat het boek
voor meelevende gemeenteleden,
tijdgenoten en ambtgenoten veel
herkenning biedt.