Blij ben ik met de verschijning van het nieuwe boek van ds. A. Beens, ook al uit hij stevige
kritiek op de Gereformeerde Bond, de vereniging waarvoor ik al zoveel jaar werk, én op De Waarheidsvriend. Misschien komt die dankbaarheid vooral door al die passages waarin de
Barneveldse emeritus predikant kwetsbaar is, als mens, als kind van God.
Enige verrassing was er in hervormde kring wel, eerst bij de aankondiging van
deze uitgave, daarna bij de verschijning van Nu het ouderdomt.
Scheerlicht over het leven van ds. A. Beens. Een soort domineesbiografie, past dat niet meer in de traditie die stoelt op de Afscheiding dan in de hervormde? De vraag naar de reden van de publicatie
van dit boek blijft open na lezing van pagina 1 tot 179, waarin RD-redacteur Aad van Toor het leven
van ds. Beens tekent, van de wieg tot het emeritaat.
Dan houdt de predikant honderd pagina’s lang zelf de pen vast, dan lezen we het motief voor deze
uitgave. Twaalf jaar na het vervroegde emeritaat in Katwijk wil ds. Beens terugblikken, ‘de
balans opmaken van een leven vol theologie en domineeswerk’, meer bieden dan een verantwoording voor zichzelf. ‘Ook een ander kan zich er wellicht in spiegelen en herkennen.’ Daarmee komt Nu het ouderdomt in mijn boekenkast naast Vrees en vreugde van dr. W. Verboom, die zich in deze uitgave ook rond zijn
zeventigste verjaardag verschenen concentreerde op zijn ervaringen als beginnend predikant in
Benschop. Groeit er zo toch iets van een hervormde traditie, ingegeven door de snel veranderende tijd?
Het biografische deel vertrekt in Genemuiden, de plaats waar de naam ‘Beens’ vanouds vele kolommen in de telefoongids vult en waar in 1946 Arend geboren wordt. (Overigens, in het Nederlands Dagblad schreef dr. B.J.
Spruyt onlangs dat ds. Beens tot het type gerespecteerde predikant ten behoort van wie je de voornaam niet eens weten wilt...)
De fraaie woordkeus in het doen oplichten van het verleden geeft direct al iets extra’s aan dit boek.
Als Arend op zijn klompen langs de hoge ramen van de woning van opoe en opa loopt, lezen we dat
‘de licht bedompte lucht van het binnenleven alle papiervezels en het linnen erachter bezet heeft’.
Of, als ds. Beens de komst van het beleidsplan in de kerk hekelt: ‘Waar zouden we dat voor nodig
hebben? Ieder deed toch zijn biddende best?’
Al groeit de jongen op tussen netten en fuiken, een visserman wordt hij niet. Als kind raakt hem
de onbenoembare gloed van de eredienst, waar de wolk van het heilige hangt, waar het verlangen
in het jongenshart geboren wordt om net als ds. G.H. van Kooten het Woord te verkondigen. Dat
verlangen doortrekt het leven van ds. Beens, dat wordt de kern van zijn leven en zo laat hij in zijn
domineeshart kijken. Het is een roodgekleurde draad in dit boek, de verkondiging dat het verzoend
zijn met God door Jezus Christus alleen de redding en troost in mijn leven is. Dat ambt, voor ds.
Beens is het vanwege de overstelpende liefde van God het mooiste wat er is.
Elders schreef de Barneveldse emeritus predikant ooit dat het in ons leven best mag ‘lutheren’, dat
het goed is als Luthers theologie ons leven doortrekt. Aanvechting hoort daar bij. Die notie dient
zich in zijn leven aan, een tweede rode draad. Als somberheid het wint van arbeidsvreugde, als zijn
geest meer wil dan zijn lichaam toestaat, als hij doldraait in alles wat van een predikant verlangd
wordt, als hij wordt neergeworpen maar niet te gronde gericht (2 Kor.4). In deze zoektocht, die in de zeven gemeenten die ds. Beens dienen mag, eerder sterker dan kleiner wordt, is hij zijn lezer kwetsbaar nabij.
Over het gemeenteleven in Huizen, Krimpen aan den IJssel, Urk en Katwijk uit ds. Beens kritische
noten in zijn persoonlijke terug blik. Ik vermoed dat er ook toenmalige gemeenteleden zijn die
zich storen aan zijn beleving en verwoording van die tijd. Het geeft in elk geval aan dat Gods
gemeente toen evenmin het paradijs was -zoals dit voor Wekerom, Sommelsdijk en Lunteren ook geldt. Het onderstreept dat het méér dan een goed gebruik is om in een afscheidsdienst als dominee vergeving te
vragen voor de zonden van gemeente en dienaar.
Zelf komt ds. Beens in het al schrijvend afhechten van de touwtjes in zijn leven, daar ook bij uit.
‘God wordt steeds groter, zelf word je heel klein.’ Barrnhartiger in je opstelling, milder, bewogener -
in Nu het ouderdomt wordt de les verwoord die Petrus eerder beschreef: ‘Want hiertoe bent u
geroepen, omdat ook Christus voor ons geleden heeft; Hij laat ons zo een voorbeeld na (...)‘.
De
overdenking van de heilsfeiten maakt je klein.
In de jaren van de actieve dienst was ds. Beens best kritisch op de gemeenten. Meer dan ooit ervaart
hij als emeritus het belang van de gemeente, ziet hij haar trouw. Het komt hierop neer: zien dat je als
stervende tot stervenden spreekt. Ik ervaar de laatste pagina’s van dit boek als iets van een testament,
een achteromzien naar het leven en daarover spreken met je intimi -terwijl wij als lezers het op gepaste afstand ook kunnen horen.
Want het leven is loslaten en net zoals Aäron legt elke dienaar van God zijn ambtsgewaad af. Als het
knechtschap ten einde is, blijft het kindschap over. Genade als slotakkoord, om slechts te roemen in
de God van alle genade.
In dit boek kom ik een voortdurend heimwee tegen, naar de tijd van de jeugd, naar een leven waar
in het Woord vanzelfsprekend beslag legde, naar volle kerken, naar meer eenduidig geloofsleven, naar minder vragen. Ik ben er gevoelig voor, al besef ik ook dat we anno 2017 in de kerk voor heel veel dankbaar kunnen en
moeten zijn, elke vanzelfsprekendheid voorbij.
Dit boek laat zien wat we kwijt zijn. Neem wat ds. Beens benoemt over het colloquium, het toelatingsgesprek tot het ambt, waar de commissie nagaat of hij gedreven wordt door persoonlijk geloof, of hij liefde tot de kerk
heeft. Het staat haaks op wat jonge broeders me soms vertellen over gesprekken die zij nu voeren.
Neem wat ds. Beens schrijft over zijn hoogleraren, ‘eigenlijk heel eenvoudige mensen’, maar wel
mannen die je tot theoloog vormden. Het staat haaks op de zoektocht die er binnen de Gereformeerde Bond gekomen is om wetenschappelijke theologie te behouden waarin het Woord als de stem van de levende God beslissend is.
Neem... enzovoorts.
Scherp is ds. Beens in zijn analyse van hervormd-gereformeerd kerkelijk leven. Het is goed als kringen van predikanten, werkgemeenschappen, zijn bezinnende hoofdstukken over ambt, prediking en kerk samen bestuderen ook als het pijn doet. Want al is er verscheidenheid van gaven, waar is inderdaad dat ‘wie
lust tot studie mist, geen prediker is maar slechts een prater’. Die prediker moet geloven dat het Woord waar is, hij moet zijn boodschap met de gemeente verhandelen én hij faalt als hij de boodschap van de verzoening niet brengt.
Hier is ds. Beens kritisch op het werk van de Gereformeerde Bond, op het blad waarin dit artikel staat. Ik antwoord hem publiek na te blijven denken over zijn opmerkingen over het niveau van De Waarheidsvriend, ook het te kort aan theologisch niveau dat hij ervaart. Ook ik las als twintiger series van tien afleveringen over ‘Verbond en verkiezing’ én besef dat dit nu niet meer kan. Dankbaar ben ik voor wat ds. W.L. Tukker me leerde over het liefhebben van de kerk (van de gemeenten) in de gestalte waarin ze zich voordoet. Dat is één. Tegelijk blijft het onze taak de gemeenten meer en meer te funderen in het Woord, in de belijdenis van de kerk. Dat is twee. Hoe we dat doen? Gesprek daarover is mogelijk en goed.
Op momenten dat ik ook iets ervaar van de neergang van de kerk - en op welke dag gebeurt dat niet? - weet ik dat heimwee naar een verloren paradijs ons doet verlangen naar de toekomst. Vandaag en morgen is Jezus Christus Dezelfde, net als gisteren. En voor eeuwig. Ds. Beens weet het ook, in een concentratie op de Levende tijdens de voortgang van zijn ‘pelgrimstocht, die tegelijk hordenloop is’. Vanuit Hem wijzen we elkaar de weg in onze tijd, die meer dan ooit aangevochten is, het meest voor ambtsdragers die nauwgezet hun roeping zoeken te vervullen. In Hem ligt onze hoop als we omzien naar ons leven en denken: ‘Heb ik daarvoor nu zo gesjouwd?’
Niet alleen de zonde, ook de teloorgang van veel in de kerk, alle gedoe, alle aandacht op mensen die zichzelf belangrijk achten – het kan ons ‘zo gemakkelijk verstrikken’. Daar om lees ik Nu het ouderdomt als een appèl om de wedloop met volharding te lopen, het oog gericht op de Heere Jezus, Leidsman en Voleinder. Als we samen naar Hem kijken, Die het kruis verdroeg, weet de generatie die nu in kerk en gemeente dienen mag, zich solidair met de vorige -en omgekeerd. Zo zoeken wij verder te dragen wat de vorige generatie ontving, om vast te houden wat kerk betekent, en prediking, en ambt, en belijdenis. Zo is Nu het ouderdomt veel meer dan een domineesbiografie.