Wie geprikkeld wordt door bijvoorbeeld de vraag hoe het komt dat Frans-romantische orgelmuziek ‘aanslaat’ in protestants Nederland, doet er goed aan dit boek niet ongelezen te lazen. De vierde bundel in de reeks ‘Biblebelt Studies’, studies over cultuur, geschiedenis en betekenis van de reformatorische gezindte in Nederland, gaat in op de spannende relatie tussen de religieuze en kerkmuzikale identiteit van de gereformeerde gezindte. Het valt overigens niet mee om die specifieke groep orthodoxe protestanten in Nederland te omschrijven, getuige de diverse aanduidingen die in dit boek gebruikt worden voor ‘bevindelijk gereformeerden’. Volgens de eindredacteur, Fred van Lieburg, biedt dit boek vensters op de actieve en passieve muziekbeoefening ‘onder christenen die zich rekenen of gerekend worden tot het volksdeel dat min of meer samenvalt met de achterban van de SGP, het RD en de reformatorische scholen’ (19). In deze studie vindt er vanuit musicologisch, filosofisch en theologisch perspectief bezinning plaats op de orgelmuziek in kerkelijk Nederland. De aanleiding is een in 2014 uitgevoerde enquête onder organisten, waarvan Jaco van der Knijff in dit boek de uitkomsten presenteert en toelicht. Deze belangrijkste resultaten van deze enquete zijn tijdens een studiedag in 2015 weergegeven. Samen met andere artikelen zijn de uitgesproken lezingen op deze studiedag nu gebundeld.
De titel van het boek zou de lezer op het verkeerde been kunnen zetten: ‘Orgelcultuur in de Biblebelt’. Het gaat in dit boek over veel meer dan dat. Laat ik enkele zaken mogen aanstippen. Frits Elshout, directeur van Flentrop Orgelbouw BV, geeft een overzicht van de ontwikkeling van de orgelbouw in de reformatorische gezindte. Wim Visser, in 2013 gepromoveerd op De classis Brielle 1574-1623, behandelt in een casus leven en (orgelbouw)werk van de ‘jonge ambachtsman uit de Gereformeerde Gemeenten’, orgelbouwer Willem de Jongh. De opbloei van zijn orgelmakerij viel samen met de stijging van het niveau van het orgelspel in de gereformeerde gezindte. Het valt volgens hem niet te ontkennen dat de stevige muzikale basis die gelegd werd op De Driestar daar indirect ook aan heeft bijgedragen. De rol die voor ‘kweekschool’ De Driestar was (en is?) weggelegd in de vorming van een muzikaal geweten en het cultiveren van een muzikaal klimaat, is het onderwerp van een artikel van Henk Vermeulen, organist en studieleider van de opleiding geschiedenis van de Lerarenopleiding Voortgezet Onderwijs aan Driestar Hogeschool. Muziekdocenten als Herman C. de Leeuw hebben volgens Vermeulen niet weinig bijgedragen aan verbreding van culturele aandacht in het algemeen en emancipatie van de muziekcultuur in het bijzonder. Koos-jan de Jager, die geschiedenis studeerde, constateert en duidt een historische ontwikkeling in de muzikale cultuur van de gereformeerde gezindte tussen 1970 en 2016. Aan de hand van een drietal cases (Feike Asma, Klaas Jan Mulder en Martin Mans) concludeert hij dat afwijzende reacties op populaire orgelmuziek verminderen, dat het gebruik van instrumenten anders dan het orgel niet meer afgewezen wordt, en dat de orgel-marketing een grotere rol is gaan spelen. De Jager stelt nieuw onderzoek voor naar de waardering van populaire orgelmuziek binnen de reformatorische gezindte (134). Terecht stelt hij dat deze ontwikkeling onderdeel is van bredere historische ontwikkelingen (afnemende kritiek tegenover moderne middelen, toegenomen mobiliteit van christenen, zoektocht naar een ‘totaalbeleving, waarvoor muziek een goede expressiemogelijkheid vormt). Daarom zou het mijns inziens niet alleen nuttig, maar ook noodzakelijk zijn om deze ontwikkeling theologisch te duiden.
Anneke Pons, als promovenda verbonden aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek van de KU Leuven, biedt een analyse van de reformatorische ‘fancultuur’ (genoemd worden Martin Mans, Pieter Heykoop, ‘Willemijn op Urk’). Een kenmerk van fancultuur is ‘collectieve identiteitsvorming’, ofwel: je identificeren met je idool en collectief de symbolische grenzen bewaken van een ‘fancultuur’. Pons duidt het bestaan van fanculturen binnen de gereformeerde gezindte niet als een vorm van secularisering. Persoonlijk vind ik dat zij die conclusie te snel trekt. Is de vrij geruisloze legitimatie van de ‘fancultuur’ rond personen en muziekgroepen niet ook een teken van secularisatie van ons hart? Misschien kan Herman Paul (De slag om het hart) ons op dit punt verder helpen met zijn kijk op secularisatie (secularisatie als verabsolutering van het saeculum). Pons’ alternatieve verklaring is dat de ‘fancultuur’ mogelijk een antwoord biedt op ‘handelingsanomie’ (155). Dit houdt een sociale toestand van verwarring over de toepassing van normen in het dagelijkse leven. Waar er gebrek is aan betekenisvolle middelen om je aan het reformatorische gedachtengoed te binden, kan er een zoektocht ontstaan naar houvast die leidt tot sterke identificatie met iets of iemand die dat wel biedt’ (156). Deze (terechte) sociologische duiding verbindt Pons met haar vermoeden dat er ‘in de Woordverkondiging onvoldoende aanknopingspunten zijn om sommige kerkgangers te betrekken bij het religieuze gedachtegoed’ (158). Op zijn minst mag dit vermoeden de bezinning op de verhouding tussen theologie en muziek blijvend stimuleren! Deze bundel onderstreept maar weer eens dat muziek voor veel kerkgangers (en veel jongeren!) van even groot belang is als de Woordverkondiging. Muziek vult blijkbaar een leemte in de geloofsbeleving.
Het laatste artikel in deze bundel is van Maarten Wisse, hoogleraar dogmatiek aan de PThU (Amsterdam). Hij signaleert grofweg twee stromingen binnen de orgelcultuur: een romantische, affectieve variant en een moderne, rationele variant. Volgens hem is de brug tussen deze twee stromingen de barokstijl, die zowel hoofd als hart tegemoet komt. Muziek die hoofd en hart boeit, die de balans biedt tussen affectie en ratio. Geregeld dacht ik bij het lezen van dit boek: het lijkt me heel zinvol wanneer theologen en musicologen samen het gesprek zoeken en kaders bieden waarbinnen muziek een bijbels-pedagogische rol kan vervullen voor jongeren en ouderen. Er is behoefte aan! Vanuit een bepaalde verlegenheid die gezagsdragers aankleeft om aan de jongere generatie op muzikaal gebied leiding te geven is, lijkt het erop dat ieder echter goed is eigen ogen/oren. De tijd van de Richteren is op muzikaal gebied is realiteit geworden! Wie weet kan deze lezenswaardige bundeling artikelen een opstap zijn.