Nu verschijnen deel 1 (preken over het Oude Testament) en deel 2 (preken over het Nieuwe Testament). Het derde deel, met preken over de Brief aan de Hebreeën, verschijnt binnenkort.
M’Cheyne’s levenskaars heeft slechts kort gebrand. Maar opnieuw blijkt dat hij zijn tijd heeft uitgekocht om zielen tot Christus te leiden en zondaren als een vuurbrand uit het vuur te rukken. Van de 23 preken in deel 1 heeft de uitgever een rake samenvatting gegeven: ‘Elke preek is vol van Christus: Zijn noodzakelijkheid voor zondaars, de volheid van Zijn genade, het geluk van degenen die tot Hem komen en het gevaar van het verloochenen van het geloof in Hem. Ze herinneren ons eraan dat we in Christus moeten zijn en uit Hem moeten leven’.
M’Cheyne verspilde op de kansel geen tijd aan nodeloze uitweidingen. In een preek over de vrijsteden zegt hij in korte zinnen dat de doodslager pas veilig was voor de bloedwreker als hij zijn voet binnen de poort van de stad zette. ‘Dat geldt ook voor een zondaar in Christus. Zolang u alleen bekommerd bent over uw ziel, bent u niet veilig. De verbroken wet zit u op de hielen. Uw vroegere zonden klagen u luid aan. Het geweten werpt vurige pijlen naar u. U vlucht; toch bent u niet veilig vóór u in Christus bent. Maar ‘indien ik alleenlijk Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden’. O ja! Als u één stap binnen deze Vrijstad zet, bent u veilig’.
Sommige preken uit deel 1 zijn voor een leesdienst aan de korte kant. Maar God heeft ook maar een kort woord nodig, zoals deze zin waarmee M’Cheyne een preek besluit: ‘O, keer toch terug!’ Deel 2 bevat 48 preken over teksten uit het Nieuwe Testament. Er zijn veel preken bij die lang genoeg zijn voor een leesdienst, er zijn ook een aantal overdenkingen opgenomen, vooral die over teksten uit de eerste Brief van Petrus, die daar te kort voor zijn. Opnieuw treft de ernst waarmee M’Cheyne met zijn hoorders omging. De vrijblijvendheid waarmee een natuurlijk mens denkt zijn zorgeloze leven te kunnen voortzetten, wordt hier met grote klem de pas afgesneden. Dat blijkt al uit de eerste preek, over Mattheüs 22:1-14, over de nodiging tot de bruiloft. M’Cheyne put zich uit om het bruiloftsmaal aan te prijzen. Dat is, zegt hij, een evangeliemaal, een feestmaal, een middagmaal, een vette maaltijd, een maaltijd van vrede en liefde, van vreugde en eeuwig leven. Ruim maar ook zeer scherp klinkt hier de nodiging: ‘Tot op de dag van vandaag, mijn vrienden, is het onze vurige begeerte om u met die ene Man te ondertrouwen zodat u leden wordt van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn benen. O, wat een uitzonderlijke eer dat de Zoon van God de schoot van Zijn Vader verliet en zo’n nauwe, verborgen, zalige vereniging begeerde met verachtelijke en zondige wormen die lemen huizen bewonen en nog eerder verbrijzeld worden dan de motten’. Voor deze maaltijd zijn alle dingen gereed, zegt M’Cheyne. De wijn is ingeschonken. De ossen en de gemeste beesten zijn geslacht. Het kleed van Christus’ gerechtigheid ligt gereed. ‘God heeft een ram ten brandoffer voorzien. U hoeft niets mee te brengen om uw zonden uit te wissen voordat u komt. Nee, vergeving van zonde is een van de gerechten van het feest’. De keerzijde is: Zonder dit kleed is de zondaar naakt en vuil, misvormd en onrein en is hij ten enen male ongeschikt om deel te nemen aan de tafel des Heeren. De korte hoofdsom van dit alles is: ‘Laat u met God verzoenen’.