Met de hertaling ”Troost voor een missend hart”
brengt de heer Bregman opnieuw een belangrijk
werk van Alexander Comrie dichtbij hedendaagse
lezers.
We leren Comrie in deze prekenbundel kennen zowel
als herder als leraar. Hij toont zich regelmatig een
gedegen uitlegger van het Schriftgedeelte, waarbij
hij voortdurend op zoek is naar een praktische toepassing voor
het geestelijke leven. We ontmoeten een prediker die zijn lezers
wil onderwijzen vanuit de rijkdom die te vinden is in een Drie-enig
God.
De accenten verschillen per behandeld Schriftgedeelte. Steeds
weer roept hij op tot zelfonderzoek. Bij de behandeling van het
gebed om levendmaking uit Psalm 143 ligt relatief veel nadruk op
het ontdekkend werk van de Geest. Daarbij onderscheidt Comrie
scherp tussen een wettische en een evangelische benauwdheid,
zonder de ziel daarin te laten rusten. In de daaropvolgende preek
uit Jeremía 2:13 over het verlaten van God voor gebroken bakken
die geen water houden, benadrukt Comrie de volmaaktheid van
God die onze onreinheid aan het licht brengt.
Door zijn preken heen benadrukt Comrie de eeuwige God als Bron
van de zaligheid. De afsluitende preek over Hooglied 1:3 stelt het
gemis van de nabije omgang van de bruid met haar Zielenbruidegom
centraal, waarbij Comrie de ziel wil
uitlokken tot Christus. Deze trinitarische
accenten geven de preken rijkdom en
diepte.
Aan het slot van de eerste preek zegt
Comrie over het ontvangen van Christus
en Zijn weldaden: ‘De gemaakte schulden
moeten verzoend worden; ze moeten
van uw geweten worden afgenomen. Het
geweten moet van dode werken worden
gereinigd. Deze reiniging vindt niet plaats
door een verlangen naar het bloed van
Jezus Christus, de Zoon van God, en een
verlangen naar herstel – want wat we
graag willen hebben, bezitten we nog niet.
De zieke die achtendertig jaar in Bethesda
lag, zal heel vaak de genezing gewild
hebben. Maar pas als men werkelijk de
genade ontvangt om de verdienste van
Jezus Christus op zichzelf toe te passen
en de gekruiste Heiland daadwerkelijk aan
te nemen, worden God en Zijn plaatsvervangster,
het geweten, tevredengesteld’.
Dat alles is het werk van vrije genade.
In de derde preek, over Hoséa 2:6, benadrukt
Comrie dat het alleen God is Die
inplant in de ware Wijnstok en oefeningen
geeft van het geloof. Door het invloeien
van de Geest wordt het geloof ‘gewerkt,
opgewekt en tot daden gebracht’. Genade
is volkomen eenzijdig.
In zijn Ten geleide benadrukt ds. Van
Eckeveld de nauwe verbondenheid van
Comrie met de zogeheten Marrowmen uit
Schotland. Schotse predikers als Thomas
Boston en de Erskines beriepen zich voor
een prediking van vrije genade op ”Het
Merg van het Evangelie” van Edward Fisher.
Ds. Van Eckeveld ziet bij Comrie terug
wat deze uit Schotland had meegekregen.
Dat uit zich in uitnodigende woorden, zoals
in de tweede preek. ‘Arme en verontruste
ziel, de Fontein is nog open, al hebt u die
jarenlang altijd maar weer versmaad door
er geen gebruik van te willen maken. Hij is
nog open! De weg ernaartoe is gebaand
door het bloed van Jezus Christus. Die wil,
mag komen en nemen van de wateren des
levens om niet – wie hij ook geweest is,
wat hij ook gedaan heeft, en wie hij ook nu
nog is. De Fontein is niet alleen nog open,
maar hij is ook dichtbij’. De verleiding is
groot om nog meer te citeren. Beter kunt
u zelf op zoek gaan naar onderwijzende
passages. Ik hoop dat u dat biddend doet.
Comrie verlaat in deze preken de Hollandse
scheiding tussen exegese en toepassing
zoals we die vinden bij predikers als
Knibbe en Hellenbroek. Zelf zegt Comrie
daarvan dat hij in de verklaring van de
tekst al probeert de praktijk van het bevindelijke
leven weer te geven. Toepassend
uitleggen is dus voor Comrie de beste
manier van preken.
Bregman is erin geslaagd de preken op
een toegankelijke manier te ontsluiten.
We zien daarom uit naar een hertaling van
het tweede deel van de ”Leerredenen”. Dat
deel begint met de indrukwekkende preek
over het gebed van een doodbrakende.
In de ”Leerredenen” klopt het pastorale
hart van Comrie. Hij biedt werkelijk troost
voor een missend hart!