Ryle schreef verklaringen van de vier evangeliën. Bij uitgeverij Brevier verschenen reeds de Nederlandse vertalingen van Markus (2019), Lukas (2020) en Mattheüs (2022). Nu verschijnt de verklaring van Johannes, zelfs in drie dikke delen, in een vertaling door K.W. van Luik te ‘s-Gravenpolder. In het Woord vooraf bij deze verklaring schreef Ryle dat juist dit evangelie van Johannes bij uitstek vol is van dingen die zwaar zijn om te verstaan. Vele verzen heeft hij, zegt hij, met angst en beven van commentaar voorzien: ‘Het bevat een groot deel van het leerstellig onderwijs van onze Heere Jezus Christus. Het is rijk aan diepe zaken van God en uitspraken van de Koning, waarvan we als het ware intuïtief aanvoelen dat we niet in staat zijn die volledig te bevatten, waarvan we geen verstand hebben om die echt te begrijpen, geen woorden hebben om die geheel te verklaren’. Ryle was bereid om een echte leerjongen van de Heilige Schrift te zijn. Hij schreef, in tegenstelling tot veel andere commentatoren van zijn tijd, zonder enige aarzeling te geloven in de volle inspiratie van ieder woord van de originele tekst van de Heilige Schrift: ‘Ik geloof niet alleen dat de Bijbel het Woord van God bevát, maar dat iedere jota ervan geschreven is of bijeengebracht is door de goddelijke inspiratie en het Woord van God ís’. Ryle leidt iedere pericoop van een hoofdstuk van Johannes in met persoonlijke gedachten. Daarin reikt hij praktische lessen aan die uit het betreffende Bijbelgedeelte op te diepen zijn. Vervolgens geeft hij uitgebreid ‘aantekeningen’, vaak per Bijbeltekst of gedeeltelijke Bijbeltekst. Dat doet hij helder en eenvoudig, bewogen en pastoraal, soms ook met een wat docerende toon (‘Laten we nu onthouden dat…’), maar dat is helemaal niet erg. Ryle laat ook eindeloos veel anderen aan het woord, kerkvaders, hervormers en hun volgelingen, een enkele rooms-katholiek, Engelse en Schotse schrijvers en Duitsers vanaf het begin van de achttiende eeuw tot in zijn eigen tijd. Hij citeert hen niet alleen, maar zegt ook wat hij van hun verklaringen vindt, en dat doet hij zonodig heel kritisch. De ene uitleg noemt hij vergezocht en onnatuurlijk, een andere onbevredigend of onmogelijk, een derde is ‘van alle grond ontbloot’, een vierde is slap, geesteloos of zelfs belachelijk. Meer dan eens is hij het ook oneens met Augustinus, soms met Chrysostomus en Calvijn. Hier en daar zegt hij ook eerlijk: ‘Ik weet ’t niet’. Bisschop Ryle is in veel zaken te waarderen, hij is Bijbelvast, een goed exegeet en een gunnend christen. Op dat laatste punt kan de lezer van hem hier en daar ook een verkeerd gebruik maken. Wie niet goed wil lezen, kan hem misverstaan. Hij kan weleens wat argeloos mensen naar Jezus verwijzen, alsof Jezus alle zondaren liefheeft en aanneemt. Hij is klemmend in zijn oproep om in Christus te geloven en om alles maar aan Hem te vertellen, zoals op bladzijde 134: ‘Geloof en gehoorzaam en alles zal goedkomen’. Soms denkt hij meer vanuit de nodiging van het Evangelie dan vanuit de bestraffende functie van de wet, meer vanuit de verantwoordelijkheid van de mens dan vanuit het welbehagen van God. Het lezen van de geschriften van Ryle is buitengewoon nuttig en praktisch, onderwijzend en verrijkend in zijn dogmatische leerstelligheid, nergens doet hij geleerd. Ryle was echter ook maar een mens en ieder mensenwerk kent tekorten en gebreken. De bisschop van Liverpool moet met onderscheid gelezen worden. Maar wat zou dáár nu op tegen kunnen zijn?