Ds. Van der Groe (1705–1784) heeft ruim vijftig jaar zijn gemeente onderwezen uit ons troostboek. Hij vond het van groot belang dat de gemeente goed besefte dat de wet was gegeven in het kader van het genadeverbond. Dat maakt deze uitgave ook zo waardevol.
Daarbij moeten we wel opmerken dat hij sterk spreekt vanuit het wezen van het genadeverbond en minder vanuit de bediening. De onderscheiding tussen wezen en bediening blijft voor ons van wezenlijk belang. Dat heeft namelijk zijn consequenties voor de benadering en de aanspraak van de gemeente. Het hele volk van Israël stond rond de berg en werd als zodanig aangesproken, maar het waren niet allen wedergeboren kinderen Gods. Zo is dat ook in de kerk van het nieuwe verbond. Dat leert ons de Schrift en de praktijk.
Herhaaldelijk richt Van der Groe zich daarom indringend tot de onbekeerden. De volle nadruk valt bij hem echter op de ware kinderen Gods. De spits van de wet wordt sterk gericht op de heiligmaking, als leefregel der dankbaarheid.
Dus minder als spiegel van onze ellende en als tuchtmeester tot Christus. ‘De wet moet allereerst het Evangelie dienen.
Alleen maar spreken over het Evangelie en zwijgen over de gehoorzaamheid aan de wet gaat in tegen de leer van Christus’, zo schrijft Van der Groe terecht. We zijn verblijd dat deze zeven preken weer goed leesbaar beschikbaar zijn. Het zijn preken die behoren bij zijn Catechismusverklaring. De ‘hertaler heeft zijn sporen ruimschoots verdiend’, zo schrijft ds. Golverdingen over zijn vriend C. Bregman. De uitvoerige inleiding over Van der Groe is het laatste dat door ds. Golverdingen tijdens zijn arbeidzame leven werd geschreven. Dat heeft iets ontroerends! Samen met ds. J. Schipper, als oud-neerlandicus, heeft hij meegelezen en naar de verschijning van deze inhoudsvolle uitgave uitgezien.