Vilma moet hard werken voor haar stiefmoeder maar krijgt stank voor dank. Eten is er nauwelijks en Vilma besluit met broer Charo te vluchten, in de hoop dat het elders beter is. Dat dat een illusie is, wordt snel duidelijk. Vilma en Charo worden zwerfkinderen. Als Charo bij een automonteur gaat werken, is het daar voor Vilma ook niet veilig: de man blijkt met zijn handen niet van haar af te kunnen blijven. Gelukkig eindigt het verhaal met hoop, in Casa de Esperanza vinden ze een veilig tehuis.
Het is waardevol kinderen te laten zien dat voedsel, luxe en veiligheid niet vanzelfsprekend zijn. Met dit boek geeft de schrijfster een goed beeld van het leven van twee Boliviaanse kinderen. Sommige passages zijn meer beschrijvend, bijvoorbeeld het gedeelte
waarin het gaat over de periode dat Vilma en Charo op straat leven. De uitzichtloosheid en ontberingen uit die episode blijven daardoor wat op afstand.
Indrukwekkend is het tweede gedeelte van het boek, waarin de schrijfster vanuit het perspectief van een Nederlands meisje vertelt hoe Casa de Esperanza in een weg van gebed werd opgericht om hoop te geven aan kinderen zonder thuis en hun te vertellen over de liefde van Jezus. De opbrengst van dit boek is voor het kindertehuis.