Op alle mogelijke manieren benadrukt Preston dat berouw onmisbaar is in de waarachtige bekering. Hij spoort zijn lezers aan om de weg van de middelen te gebruiken om verootmoedigd te worden voor God. ‘U moet arbeiden om enig besef van heiligheid te verkrijgen.’ Waarom? Dit vernedert de zondaar en ‘waar de grootste vernedering is omtrent de zonde, daar is de grootste deur van genade geopend.’
De predikant benadrukt de noodzaak van het werk van Gods Geest. Als Deze Zich niet verbindt aan het Woord mist de prediking zijn doel en is er geen verootmoediging. ‘Bedenk dat u niet in eigen kracht tot berouw kunt komen.’ Deze verootmoediging moet voortdurend aanwezig zijn, schrijft Preston, niet als een overstroming, maar als een bron die blijft stromen.
Preston drukt zich krachtig uit. Zonder ootmoed is alles wat we doen om zalig te worden tevergeefs. Niet dat God ootmoed nodig heeft, maar wij hebben het nodig. Preston benadrukt daarbij dat de ware ootmoed en droefheid naar God door Gods Geest leidt tot Christus als Zaligmaker. Zonder dit zien op Christus als bekwame en gewillige Zaligmaker kan een zondaar zelfs in de wanhoop terechtkomen.
Een korter deel van het boek gaat over de bitterheid van de zonde. Preston werkt dit in zestien nuttige punten uit, om het boek te besluiten met een korte verhandeling over de uitnemende genade van Christus. Deze verhandeling is een aansporing om als een arme zondaar tot Hem te vluchten.
Alles bij elkaar is het een bijzonder nuttig en onderwijzend boek. Ter overdenking aanbevolen.