• levering binnen 1-2 werkdagen
  • veilig betalen

Wat is nodig om een ware theoloog te zijn?

Wat is theologie? En wat is een (ware) theoloog? Dat zijn belangwekkende vragen; overigens niet alleen voor predikanten, maar evenzeer voor gemeenteleden (die immers elke zondag onder het gehoor van zo’n theoloog zitten). Nu zal een oprecht christen misschien moeite hebben zichzelf als theoloog te zien, laat staan zichzelf zo te noemen. ‘Theoloog’ slaat immers op iemand die kennis van God heeft. Waar deze kennis aanwezig is, is men zich er echter terdege van bewust zo weinig kennis te hebben … Als er één discipline is waar Paulus’ woord ‘Wij kennen ten dele’ voor opgaat, dan deze. Misschien moeten we hier wel zeggen: die het ‘zijn’, zijn het niet, die het niet zijn, zijn het … ‘Laat je hemd niet weten dat je theoloog bent …’ las ik eens in een brief van Kohlbrugge.

Toch zijn de vragen wat theologie is en wat een theoloog is, nuttig. De antwoorden op deze vragen lopen nogal eens sterk uiteen. In de huidige theologische opleidingen gaat het dan vaak over visies op geloven. Niet God Zelf is voorwerp van het theologische bedrijf, maar vooral menselijke praktijken rond geloof en geloven. Er is een huiver om God Zelf en Zijn openbaring als uitgangspunt te nemen. Hierachter zit de door de Verlichting begonnen en door Kant voltooide boedelscheiding tussen ‘geloven’ en ‘weten’. Kennis beperkt zich alleen tot wat we kunnen waarnemen; God kun je niet waarnemen, dus kun je, althans in het wetenschappelijke discours, je over Hem ook niet uitlaten. Dit is een heel andere benadering dan de klassieke, waarin God en Zijn openbaring als uitgangspunt van het theologische bedrijf geldt en deze kennis toegepast wordt op de hele werkelijkheid. 

 

Dr. P. de Vries neemt in het boekje Wat is nodig om een ware theoloog te zijn? zijn vertrekpunt in deze benadering. Hij verzamelde een aantal opstellen uit de klassiek-gereformeerde traditie die vanuit deze benadering ingaan op de vraag wat theologie is en vooral wat een ware theoloog is. Het zal duidelijk zijn dat deze vragen allernauwst met elkaar verbonden zijn. Je visie op theologie bepaalt je visie op wat een theoloog is. Als theologie die wetenschap is die zijn uitgangspunt neemt in de werkelijkheid van Gods bestaan en openbaring, betekent een theoloog iemand die deze God kent, dient en vreest en in gehoorzaamheid aan Diens Woord het licht van Gods openbaring probeert te verspreiden in zijn omgeving. Hierbij gaat het niet zozeer om rationele kennis over God en de Bijbel, maar om ervaringskennis: een godgeleerde is iemand die door God geleerd is. Hoofd en hart, ziel en zinnen zijn onlosmakelijk verbonden. Een theoloog is iemand die Gods waarheid beleeft en lééft. Wetenschap en godsvrucht zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zonder het laatste is er geen sprake van theologie. Deze benadering is eeuwenlang leidend geweest binnen gereformeerde kerken en instellingen in Europa. Hoewel deze benadering tegenwoordig eerder uitzondering dan regel is, heeft ze sterke papieren en verdient ze aandacht, juist vanwege de tegendraadsheid die ze toont. Het was een goede zet van dr. De Vries om een aantal opstellen uit verschillende tijden en plaatsen te verzamelen en een plek te geven in deze bundel. 

 

Het eerste opstel is de inauguratie van Herman Witsius aan de Universiteit van Franeker (1675). In de Engelstalige wereld is Witsius, veel meer dan in Nederland, nog steeds een bekende en aansprekende naam die veelvuldig geciteerd wordt. Een theoloog
is in de optiek van Witsius iemand die oog heeft voor Gods openbaring in de schepping en Diens Woord als hoogste norm voor het geloof neemt. Voor Witsius staat het buiten kijf dat men zonder zaligmakende genade en de leiding van Gods Geest geen theoloog kan zijn. Alleen in Diens licht, kan men het licht van de Schrift zien, duiden en verklaren. Theologie is een geestelijk bedrijf. Witsius’ betoog krijgt een bevindelijke gloed als hij schrijft:

‘De leerling op deze school weet of gelooft niet slechts wat bedoeld wordt met vergeving van zonden, aanneming tot kinderen, gemeenschap met God, de genadige inwoning van de Geest, de liefde van God uitgestort in het hart, het verborgen manna, de zoete tekenen van Christus’ liefde en de toezegging en het onderpand van volmaakte zaligheid – nee, hij ondervindt er soms ook de betekenis van. In deze verborgen wijsheid zijn er vele zaken die u nooit kunt leren dan alleen door ze daadwerkelijk te hebben, gevoelen en te proeven.’ 

 

Deze kennis dient ook ter bevordering van een heilige levenswandel. Wie de besmetting van de wereld en de heerschappij van de zonde niet ontvloden is, is geen theoloog. Verder dient deze geestelijke kennis als doel dat theologen hun hoorders ook geestelijk kunnen opbouwen: ‘om ze te onderwijzen in het geloof, aan te zetten tot liefhebben, opdat ze mogen uitblinken in heiligheid en opstaan naar de gelijkenis van God.’ 

 

Heel ontdekkend is het opstel van de 19e-eeuwse Amerikaanse predikant Mose Hoge. Net als Witsius wijst hij op de noodzaak allereerst zelf de smalle weg te bewandelen aleer men meent anderen die smalle weg te kunnen wijzen. Interesse in theologie, gaven, ijver, algemene werkingen van Gods Geest kunnen ertoe leiden dat iemand meent geroepen te zijn in Gods Koninkrijk. Die zaken zijn zeker van belang in het theologische bedrijf, maar zijn op zichzelf genomen geen garantie voor een Goddelijke roeping. Dit riep bij mij de vraag op welke plek toetsing van godsvrucht en roeping in een opleiding tot predikant dient te krijgen. Als godsvrucht de eerste voorwaarde is voor de geldigheid van een roeping, dan zou dit toch zeker onderwerp van gesprek moeten zijn. Ik weet niet precies hoe dat vorm zou moeten krijgen, maar wie door de Heere geleerd en geroepen is, kan daar ook over spreken, lijkt me. 

 

Wat een roeping inhoudt, wordt helder en nuchter beschreven door William Plummer. Net als Hoge wijst hij op het belang van bevindelijke kennis van Gods waarheid. Dat heeft elke christen nodig, en dat geldt zeker voor aanstaande predikanten. Als iemand een roeping ontvangt, slaat dit op een samenloop van omstandigheden in iemands leven die duidelijk maken dat het Gods wil is dat de persoon in kwestie het werk van de bediening aan zal vangen. Hierbij denkt hij aan verlangen, besef van zwakheid en onwaardigheid en het oordeel van de kerk. De bundel sluit af met twee interessante bijdragen
vanuit Engeland en de Verenigde Staten. De bekende John Newton schreef ooit een ontwerp van een (fictieve) opleiding tot predikant. Hij legt dezelfde accenten als de eerdergenoemde schrijvers, maar gaat ook in op de vereisten voor docenten, de verhouding docent-student, de noodzaak van een goede, brede ontwikkeling. Zoals altijd valt hierbij de milde, irenische toon op die Newton aanslaat. Er mogen geoorloofde meningsverschillen zijn als er eenheid is in de kern. Belangen van een kerkverband zijn te allen tijde ondergeschikt aan de eer van Christus en het welzijn van zielen. 

 

Vanuit Amerika wordt het seminarie van Princeton als lichtend voorbeeld van theologiebeoefening in de ware zin des woord belicht. Een zeldzame combinatie van geleerde, vrome docenten en een hoog aantal begaafde studenten heeft ongekende zegen en licht
verspreid, ver buiten de eigen landsgrenzen. Dit oude Princeton ging als gevolg van liberaliserende tendensen ter ziele, maar vormt nog steeds een baken voor liefhebbers van gereformeerde theologie. 

 

Vele theologische instellingen ondergingen in de 20e en 21e eeuw het lot van Princeton. Gereformeerde theologiebeoefening binnen het huidige academische discours blijkt een lastig huwelijk. Maar het oude gereformeerde ideaal van wetenschap en godsvrucht blijft nog steeds het nastreven waard. Het is de enige manier die de naam theologie verdient. De Vries heeft ons een dienst bewezen door deze bundel het licht te laten zien. De inhoud verdient niets dan lof. 

Wat is nodig om een ware theoloog te zijn?

Dr. P. de Vries (red.)
vanaf 1695