Een andere journaliste die haar mannetje staat, is de Amerikaanse Mindy Belz. Net als Mekhennet reist ze door het Midden-Oosten. Haar boek ”Ze noemen ons ongelovigen” –de vertaling van het in 2016 in Amerika verschenen ”They say we are inidels”– beslaat ongeveer dezelfde periode als het boek van haar collega
van The Washington Post, maar haar insteek is anders. Spreekt Mekhennet vooral met jihadisten, Belz bezoekt vrijwel uitsluitend de grootste slachtoffers van jihadisme: christenen in Syrië en Irak.
Het boek van Belz telt drie delen. Het eerste deel, ”Oorlog en vrede”, gaat over de periode rondom de Amerikaanse invasie in Irak in 2003. Na de val van dictator Saddam Hussein zijn christenen in het land aanvankelijk optimistisch. Exemplarisch is de opbloei van de St. George, een in 1936 gebouwde kerk in de
Iraakse hoofdstad Bagdad. Stond het gebouw er begin 2003 nog verlaten en geplunderd bij, later dat jaar verrijst de St. George als het ware uit de dood en begint de gemeente hard te groeien. Belz schrijft na haar bezoek in dat jaar dat het steeds meer mogelijk leek „dat het christendom weer tot bloei zou komen in Irak.”
In deel 2, ”Jagen naar vrede”, verdwijnt die euforie. Iraakse terroristen en buitenlandse strijders proberen in hun streven naar een sjiitische of soennitische monocultuur de resten van de seculiere staat op te ruimen. Het
zij aan zij leven van christenen, Turkmenen, Sabeeërs en andere minderheden maakt plaats voor een religieuze oorlog. In 2004 plegen moslims niet minder dan 63 aanslagen op christenen in Irak. Ook in 2005 lijden veel christenen onder oplaaiend geweld. Belz: „De christenen dachten dat er met de komst van de Amerikanen in 2003 een deur was opengegaan naar een tijd waarin veel verschillende kerken vrijelijk actief konden zijn
en konden groeien. (...) In 2005, na de toegenomen aanslagen (...) erkenden velen dat de deur misschien
alweer dichtging.” De dood van Saddam in 2006 zet de sektarische verschillen in het land op scherp. Het ergste
oorlogsjaar wordt 2007. Meer dan 17.000 burgers komen om. In minder dan een jaar tijd zoeken ongeveer 40.000 christenen uit Bagdad en Mosul een veilig heenkomen op de vlakte van Ninevé.
Het laatste deel, ”In het huis van oorlog”, gaat over de periode dat de Irakoorlog officieel ten einde komt, maar ook over het op het toneel verschijnen van de terreurbeweging Islamitische Staat. Voor het eerst na de terugtrekking van de Amerikanen vliegt Belz in de lente van 2014 naar Bagdad. De St. George staat er nog steeds, maar in plaats van de 800 bezoekers die de zondagmiddagdienst tien jaar geleden telde, zijn er nu nog maar zo’n 300. Angst weerhoudt veel christenen om de diensten te bezoeken, als ze Bagdad überhaupt nog niet
ontvlucht zijn. ”Ze noemen ons ongelovigen” is een voor een breed publiek toegankelijk verslag van de genocide op christenen in het MiddenOosten.
Net als andere minderheden zijn zij het slachtoffer van een zieke ideologie. Het blijft schokkend om de opstelling
van westerse landen te lezen. Belz verhaalt hoe een NAVOadviseur haar jaren geleden vertelde dat hij
talloze gezaghebbers had gevraagd of ze zouden ingrijpen als er genocide gepleegd zou worden op Iraakse christenen. Eén voor één verklaarden ze dat ze hun troepen niet zouden inzetten. Allen hadden hun buik vol van de Amerikaanse invasie in Irak in 2003 en de lange nasleep daarvan. Op aansprekende wijze verhaalt Belz wat
deze passieve opstelling betekent voor christenen in de regio.
Het laatste reisverslag van ”Ze noemen ons ongelovigen” dateert uit 2015. Dat is een klein nadeel, omdat sindsdien de ontwikkelingen in het MiddenOosten verre van stil hebben gestaan. Maar wellicht heeft Belz weer nieuwe reizen gemaakt en is in een volgende druk dat euvel verholpen. Niet helemaal duidelijk is waarom er boven sommige hoofdstukken Bijbelteksten staan en boven andere hoofdstukken niet. Mooi is dat in het boek een
kaart van Irak en Syrië is opgenomen, evenals een tijdlijn met de belangrijkste gebeurtenissen in deze landen. Wel was het voor het selecteren van belangrijke gebeurtenissen soms beter geweest om minder gedetailleerde
keuzes te maken. Jammer dat beide boeken –behalve een mooie foto op de voorkant– geen beeld bevatten.
Op de achterkant van ”Ze noemen ons ongelovigen” staat een aansprekend citaat van André van Grol, directeur van Stichting de Ondergrondse Kerk (SDOK): „Na het lezen van dit boek (en wellicht ook dat van ”Ik moest alleen
komen”, BP) kun je niet anders dan bidden voor onze broeders en zusters die vervolgd worden, maar word je ook uitgedaagd te bidden voor de vervolgers dat hun harten geopend worden voor Gods liefde.”