Het boek begint met een uitvoerige en waardevolle inleiding door prof. dr. A. Baars over het leven en werk van Thomas Hooker (1586-1647). Het boek bestaat verder uit drie delen. Het eerste deel gaat over zelfverloochening als de eerste belangrijke les van een christen, naar aanleiding van Mattheüs 16:24.
Het volgende over zelfbeproeving als de tweede belangrijke les van een christen naar aanleiding van 2 Korinthe 3:15. Het derde deel bevat zes preken over de voorbereiding van de ongelovige op Christus. Vooral in de zes opgenomen preken (die nog niet eerder zijn vertaald) leren wij Hooker kennen als een dienaar van het Woord. Op een ernstige, pastorale manier brengt hij de boodschap van Wet en Evangelie, zonde en genade. De eerste preek is inleidend over de noodzaak van een voorbereidend werk in het hart om Christus te ontvangen (Luk. 1:17). Het aanbod van genade is vrij en ruim (Openb. 22:17). De natuurlijke mens is niet in staat Christus te ontvangen (1 Kor. 2:14). De Heere maakt van een stenen hart een vlezen hart (Ez. 11:19). De genadetijd en de genademiddelen zijn de instrumenten die God gebruikt (Luk. 19:42) wanneer de Heere zondaren gewoonlijk tot Zich roept (Matth. 20:3-6). Het is boeiend om kennis te nemen van de leiding van de Heere in het leven van Hooker. Dit werpt ook licht op zijn tijd en maakt duidelijk hoe hij en anderen ertoe kwamen het ideaal van de Pilgrim Fathers in New England te verwezenlijken. Interessant is ook dat Hooker een periode in Nederland heet doorgebracht en Engelse vluchtelingengemeenten diende. Hooker voelde zich minder goed thuis in de kerkelijke structuur in Nederland. Hij hing een meer congregationalistisch standpunt aan.
In de toelichting gaat prof. Baars uitvoerig in op het ”voorbereidend werk”. Dit is een centraal begrip in de theologie van Hooker en
vele andere puriteinen. Hooker en anderen leerden dat er onder de algemene werking van Gods Geest en de middelen van de genade een voorbereidend werk nodig is op het nieuwe leven. Het zaligmakend werk begint echter in de wedergeboorte. Daarom besteedt Hooker in zijn preken veel aandacht aan de onderscheiding tussen wat wij zouden noemen ”schijn” en ”zijn”. Het moet immers meer zijn dan een voorbereidend werk. Vandaar dat de zelfbeproeving veel aandacht krijgt in zijn werken. Biddend moet de zondaar wachten en uitzien naar het heil des Heeren, dat Hij zeker in deze weg zal schenken.
Deze nadruk op een voorbereidend werk dwingt Hooker bepaald niet om het Evangelie voorwaardelijk te verkondigen. Integendeel, hij brengt een gunnend en vrij aanbod van genade voor verloren zondaren. Terecht stelt prof. Baars vragen bij de
puriteinse leer van de voorbereiding. Op de Dordtse synode hebben de Engelse afgevaardigden hun gevoelen over de voorbereiding op de wedergeboorte wel ingebracht, maar in de Dordtse Leerregels vinden we hier niets van terug. Wedergeboorte is volgens Dordt de levendmaking, opstanding uit de doden, welke God zonder ons in ons werkt. Op dat punt is er trouwens geen verschil tussen Dordt en de puriteinen. Ook voor Hooker is de wedergeboorte het genadewerk van Gods Geest. We moeten het verschil dus ook niet te groot maken tussen de Nederlandse oudvaders en de puriteinen. Beiden leren klip-en-klaar dat het genade is om genade te ontvangen.
Een ander aangelegen punt in de theologie van Hooker zijn de trap en de maat van de zielsvernedering in de overtuiging van zonde. De vraag is of Hooker leert dat de zondaar zover moet komen dat hij bereid is om van de zaligheid af te zien en naar de hel te gaan. „Het hart dat werkelijk vernederd is erin berust en het goedkeurt om de staat van het eeuwig oordeel te ondergaan, want hij heet deze ellende en dit oordeel zelf over zich gebracht” (”De ware zielsvernedering en heilzame wanhoop”). Op dit punt is Hooker van verschillende kanten, onder anderen door Koelman, bekritiseerd. Vermoedelijk heeft zijn persoonlijke beleving van berusten in wat God over hem beschikt zonder te twisten met de Almachtige hiermee te maken. In deze preken is dit gevoelen niet dominant aanwezig. Hooker verkondigt krachtig dat een mens alle gronden buiten Christus moet verliezen. Daarbij merkt prof. Baars op dat meer onderzoek nodig zou zijn om uit de werken van Hooker duidelijkheid te krijgen of hij inderdaad consequent stelt
dat de zondaar de eer van God moet zoeken boven de eigen zaligheid. Andere puriteinen zoals Th. Watson zeggen dat de Heere altijd aan zonde ontdekt maar dat de Heere Zelf de diepte bepaalt. De overtuiging is waar en diep genoeg wanneer ze de zondaar tot Christus heeft gebracht.
Het is mooi dat er in deze goed verzorgde uitgave bredere aandacht is voor de persoon en de werken van deze weleerwaarde dienaar van het Woord. Ook verdienen de vertalers complimenten voor hun werk. ”Zelfverloochening en zelfbeproeving” is een mooi, leesbaar boek waarin de Bijbelse boodschap helder klinkt.