Door middel van interviews en andere gesprekken deelden tientallen predikanten (en enkele ouderlingen) uit zeven kerkgenootschappen hun visies op en ervaringen met kerkelijke tucht. Dat is leerzaam, en soms ook onthutsend. Ingrijpend is dat veel kerkenraden de ervaring hebben dat gemeenteleden zich niet laten gezeggen door kerkelijke vermaning en tucht. Tucht leidt niet zo vaak tot bekering, vaker tot verharding. De kerkelijke verdeeldheid speelt hier ook mee. Het blijkt in de praktijk mogelijk om in de ene kerk onder de tucht te staan, en in een ander kerkverband met open armen te worden ontvangen en zelfs ambtsdrager te worden. Ook opvallend is dat ambtsdragers uit de Christelijke Gereformeerde Kerken over het algemeen in overdoop geen reden zien voor tuchtmaatregelen. Dat lijkt me ingrijpend. Wie als lid van de Gereformeerde Gemeenten zich laat overdopen, is daarmee geen lid meer. Een zo wezenlijk punt uit Gods Woord en de belijdenisgeschriften wordt in de overdoop immers ontkracht. Nog een laatste leerpunt uit het proefschrift. Als de tucht in de praktijk niet gehandhaafd wordt, blijkt dat vaak een diepere achtergrond te hebben. Dat is een andere opvatting over de heiligheid van de gemeente. Bijbels is dat heiligheid in verband staat met de deugden en de geboden van God. Maar, in onze tijd wordt de heiligheid van de gemeente vaak in verband gebracht met vergevingsgezind en lankmoedig zijn. Natuurlijk is dit belangrijk, maar als het in mindering komt op het bestraffffen van de zonde, doet het te kort aan de drie doelen van de tucht: Gods eer, het behoud van de zondaar en de zuiverheid van de gemeente.